I, en van dergelyke natuur fchyht te zyn. Mis*
A' r>E'L.fchien heeft de afdruipende Vogtigheid
I^oFO • Damp hetzelve , zo wel als de hangende en
s t o k . hier en daar opftygende Stalactieten , gefor*
lêfeh**'meerd-» Voorts ziet men ’er twee Droezige
uitgroeijingen in , waar van de eene een Kolom
, de andere een Altaar , veel natuurlyker
dan in gezegde Grot, voorftelt»
De Schors. De uitwendige Schors is, als ik gezegd heb *
doorgaans Okerig o f Yzerachtïg ; ’t welk dee-
ze Kogels nog nader brengt aan de Adelaar-
fteenen. Men heeft ’er zelfs , daar een rammelend
Steentje in is ,* gelyk ik ’er eene afge*
fleepene , volmaakt van grootte en figuur als
een Ho en der-Ëy, van den Galgenberg heb,
blaauw Chalcedoon eD zodanig doorfchynende,
dat ik door een Gaatje het rammelend Steentje
daar binnen kan zien. Ook zyn ’er met een
Natuurlyke gladde Schors, als van Key of A*
chaat, doch zeldzaam. Men heeft ’e r , die
gekapte genoemd worden , om dat ’er van buiten,
als met een Beiteltje, verfcheide, ja menigvuldige,
houwen in fchynen gemaakt te zyn;
*t welk in den harden Steen niet heeft kunnen
g e fch ied en te minder, daar dezelve dus uit
den Grond gekomen is. Ik heb een ronden
Kogel, van binnen met Amethyst Kryftalletjes
begroeid, ruim een Vuist groot, die aan den
genen kant zodanig is gekapt of ingehouwen,
meer dan een half Duim diep; even als o f ’e r ,
met een vierkantig gepunt Ihftrument, honder*
honderd maden in geftoken ware. Dit heeft, £
toen de Korst nog week was, moeten ge* Afde^ ;
fchieden, maar wanneer? De menigvuldigheid hóotdI
der Houwen maakt zulks nog meer onbegry- stuk.
pelyk, . Achaat•
De figuur deezer Acbastkogè* is # el door- * ? t -
gaans rondachtig, als een Kogel, waar van zy Pl**
den naam hebben , o f Eyrorad , of Niervor- ^ *’
mig; weshalve menze ook wel noemt Achaat-
nieren; maar fomtyds zeer aartig, gelyk blykt
uit het Stuk van zulk een Steen, in Fig. 4
Plaat X X , afgebeeldt. Dit heeft volmaakt
de gedaante van het end van eens Menfchen
Voet, Schoen o f Leest, en is geel Ökerig van
buiten, bevattende in een Chalcedoon - Schors
zeer fchoone hoogkleurige Amethyst -Krystai-
len , welke eene byna driehoekige holligheid
bekleeden»
Doorgaans is de holte met dergelyke Kry- Heit lij*;
ft allen , van meer of minder grootte,, altoos
puntig fpits naar binnen , bekleed* Zeer difc-
wils maaken dezelven , hoe hoog ook Violet
gekleurd , de toppen uit, van de Krystallen ^
die de uitwendige Achaat, Chalcedoon-J of Kei-
zelige Korst-, aan de binnenzyde, bekïeeden eh
geheel onkleurig zyn. Ik heb ’er, waar in
dergelyke of een weioig gedachtige Spaath-
Kryftallen , door de Amethyst-Korst heen
Inwendig uitpuilen eh ftomp zyn aan ’t end*
De Punten der Amethyst - Kryftallen zyn doorgaans
vyf- of zeszydig. Zeldzaam vindt mëii
in.DsEL, ii. Stuk.
O *e£