I. Grimmer, die, by wylen, een Kolom van Wa*
ter , loodregt uitgeeft, wel drie Voeten dik
Hoofd en meer dan zestig Vademen hoog. Dit Wa-
stuk. ter, zo wel als dat van de menigvuldige hee-
te Baden daar omftreeks , verkoeld zynde
zuiver , helder en drinkbaar, heeft eene zeer
V^rfteenende hoedanigheid; zo dat niet alleen
de rand van het Bekken , maar alles dat men
’ er in werpt, met een Steem'ge Korst over»
toogen wordt (ƒ ).
zyHebben Deeze eigenfchap des Waters komt hier
eenkomst l^ans *n byzondere aanmerking : a’zo zy de
met de oirzaak is van de Stalactieten en Tuffieenen ,
n«ifee" 'svaar van onze ®^ d e r twee Geflagten maakt;
terwyl W a l l e r i ü s die beiden begrypt onder
den naam van Porus, en ze alleen door
den bynaam Aqueus van de Vulkanifche Pro-
dukten onderfcheidt. Het zyn Lighaamen van
zeer verfchillende zelfftandigheid, Zandig ,
Kalk-, Spaath- Oker- o f Mineraalachtig; weshalve
de Heer G u e t t a r p die tot de byzondere
Klasfen, waar mede zy in aart overeenkomen,
betrokken wilde hebben. Wat reden
j s ’er meer, vraagt h y , om dezelven, wegens
de geftalte , daar van a f te zondereD, dan om
een Beeld, Muntftuk of iets anders van Metaal
, niet tot hetzelve te betrekken (g) ? D e
manier van groeijing onderfcheidtze zekerlyk,
vol-
( / ) Olafs* and Fovelsens Rtizt n, Theill. p, 146,
volgens ’t oordeel van de voornaamfte befchry- 1.
vers der Delfftoffen. ^ X IX *
De vermaarde Gottinger Hoogleeraar V o-Hoofd-
c e l verdeelt die Lighaamen dus (h). De Stof stuk.
f e , welke het Wate r, ’ t zy door kooken p f fc® ^ r*
door ftilftaan , aflegt, allengs verhardende , door vo-
noemt hy i . Tophits of Tuffteen, die menGEL*
rond , Kegel vormig , Pypig en fomtyds digt,
fomtyds poreus vindt. Dit gefchiedt, voornaa-
melyk, in de warme Baden, alwaar zodanige
Tuffteen voorkomt van allerley Kleur ; ook
op den Grond der Zee. Men vindt ’er veder»
Jey Lighaamen, zo uit het Dieren- als Planten-
R y k , in vervat en fommig is zo hard, dat hy
zig polyften laat. 3 . Dropfteen , Sinter, Sta-
laCliet, zegt hy , wordt die Tophus geheten ,
welke in de Lügt ontftaat uit het afzypelende
Water. Menigvuldig is derzelver figuur. Vee-
le ftufcken gelyken naar de Yskegels; anderen,
door het druppelen op den Grond gegroeid in
Holen o f Groeten , beelden wonderlyke Zaa-
ken. In de Grond, zelfs, kwamen van dit druppelen
die geftalten voort, welken men Erwtenén
Kuitfteenen plagt te noemen; zynde, gelyk
de meefte Drupfteenen, van eene Kalkachtige
natuur. In de derde plaats, 3. fielt hy de O-
Verkorftingen ( Incrujlata ) , van welken aan-
ïnerkeiyke voorbeelden aangetroffen worden in
de
(g) Des Stala&ites. Mem. de 1754.
(b) Miner al Syflem. Leipz. 174a,
Bil.DKEL.il. STUK.
m
■ ■