SlO A J d E L Ä A R . s T E E N E N*
A fdeel. ° ° k dat raare StukJe 3 * welk wylen de
XVII. . er S c h l o s s e r gevonden heeft inde Pro»
Hoorn- vincie van Cornwall, zynde een Krvtachtig.
Keizelige Adelaarfteen. Ik geef daar van, in
^ £ ‘ 7 > de Afbeelding. Het Steentje is van
buiten geelachtig w i t , effen met veele gaat*
jes: binnen in de Krycachtige Schors, die zig
op de Breuk openbaart, is het Keizelig, en
bevat van binnen een harde geel Okerige
Kern, bezyden welke het ook een rond Gat
heeft,
X V III. H O O F D S T U K .
Befchryving der P ü im s t e e n e n of Dryf-
fteent n , dat Samengroeizels zyn door geweld
van V uur ontfiaan of dóór hetzelve in die ge-
fleldheid gebragt} waar toe de Molenfteenen,
het Ysiandfch Achaat cra de Lava’s der Brandende
Bergen behoor en*
n r 'o t dit Geflagt heeft de Heer L in n ^ hs
*■ * t’huis gebragt alle die Stoffen, welke
haare gefteldheid aan ’t Vuur te danken hebben
,
(O Pamex Schifti niger. Syft. Nat. XII. Tom. ÏII. Gén.
47- Sp. I. Purnex. Dale Pbarmacel. 43. Anon. Min. zsf'1
Vog. Min. 18«, Porus Igneus, Lapideu.s , poiofus fibipfi}*,
levis, Aquis innatans. Wall. Syjt. Min. 11. p, j 7j .
P u i M S T E S N E ff* . 221
ben , mids dat zy tevens eenigerniaate tot de &
Saraengroeizels kunnen betrokken worden. Sbm - x v i l l /
migen derzelven zyn Puimfteeöen, eigentlyk, Hoofs-*
gelyk de drie eerfte, anderen oneigentlyk dus8TÜK*
genaamd, geiyk de v y f laatfte Soorten.
( 1 ) Puimfteen ‘van L e y t die zwart is. r.
PunÜx
Hier wordt de gewoone Puimfteen bedoeld,
die door de Lugt verandert, komende in vee-
lerley Kleuren voor, en van verfchillende hardheid.
De Latynfche naarti is Pümex , dè
Franfche Pierre poncey de ËngelfChe Pumice-
Jlone, dé Hoogduitfche Bimjlein. \ Is een
vooze, ruuwe en ligte Steen , die op het Water
dryft, dikwils Vezelig of Bladerig, welke
in *t Vuur fmelt, en , wanneer *t zelve zeer
fterk is , eindelyk tot Glas en zo hard wordt ,
dat Hy aan ’t Staal flag Vuur geeft. Wegens
de gezegde ligtheid noemt men hem ook we!
Dryffleen; wordende op de Molukkifche E ilanden,
in Oostindie, tot Boeijen voor de Ankers
gebruikt ( * ) . De rauwheid maakt den
Puimfteen zeer dienftig tot het polyften van
Metaalen. Ook wordt hy fomtyds in Tandpoei
(*) Rumphios Hert. Amb. Itt. p. rio, Niet tot Hotten
gelyk men het verftaan hadt. Rumph zegt , dat men 'cc
Ankers maakt van Hout en de Boeijen van een Soort van
Dryffteenen, welken de brandende Bergen aldaar niet dan
te vetl en dikwils by groote Rukken , uitwerpen.
« I . Deel. h , Stuk,