1. Steen , waar van een Smid , reeds tweemaal
^XV*L* van ^en Steen'gefneeden, zig zelven fneedt,
H oofd- was grooter dan een Hoender-Ey, en woog
stok» vier Oneen (V ) ; nog verfch gewoogen, denk
ik : want de grootte uit de Afbeelding optnaa*
kende, fchynt by my te kleiu tot die zwaarte.
Taaide- Onder de Blaasfteenen der Viervoetige Die,
Been. ren komen de Paardejleenen voornaamelyk in
aanmerking, waar van ik te vooren reeds ge-
fproken heb (a;J. Men vindtze niet alleen in
de Blaas, maar ook in de Maag, Darmen en
Buik der Paardeu. In ’ t algemeen worden zy
Hippolithi genoemd, over welken een geheel
Vertoog is van eenen Dottor A l b e r t i ,meldende,
dat in de Maag, van een Paard van agt
Jaaren, drie Steenen gevonden zyn, wier groot-
Ite vyf en een vierde Pond woog , zynde van
grootte als een klein Kinds Hoofd (y ), Wein
ig, echter, kwam die in vergelyking, met de
gene, daar ik van gemeld heb, in Engeland
gehaald uit den Buik van een Merry, wee-
gende vyftien, en die uit de Maag van een
Paard, zeventienen een half Amfterdamfe Pon-
den zwaar»
De Heer J . v a n A l p B e Nj beroemd Geneesheer
alhier , bezit een Paardefteen, die in
3t jaar 1777, hiet te Amfterdam, by het openen
van een dik, vet Merrie-Paard, dat vier
(w) lbii, Libr. IV. Cap. 30.
(* ) Natuurl, Hiß. I, D, III. STUK , bladz, 38s»
en
en een half Jaar oud was, in ’t zelve gevon- I.
den werdt. Deeze Steen lag in de holligheid Afdeel.’
van den Bui k, tegen het Middelrift aan, in
hoogte als tusfehen het Hart en de Maag. De. stuk,
zelve v was met een vet en lymig bekleed-
zel omwonden , en van onderen aan ’t zelve
vastgegroeid. Dewyl hy voor 't overige los
lag, zo moet men denken, dat hy met het Vlies,
waar in hy gegroeid is, door een fchielyk toeval
afgerukt zy of afgefcheurd; te meer, alzo dit
Paard zeer fchielyk is geftorven. Naar myn ge-
dagten zal dit de Galblaas zyn geweest; want
in de holligheid der Darmen zoü hy zekerlyk
eene Verftopping gemaakt hebben ; ’t welk in
zulk een gezond Paard niet vallen kon; en in
de Maag kon de Steen naauwlyks eene zodanige
figuur aanneejnen. Voeg hier by de Kleur,
welke volftrekt met de Kormandelfche Bezoars
overeenkomftig en groenachtig bruin gemarmerd
i s , even als dergelyke Galfteenen. Het
is een zeer fraaije Steen, van eene Druifswyze
figuur, met eene rondachtig platte bafis, daar
hy zig Schilferig vertoont, op de plaats der
aangroeijing. Voorts loopt hy met drie platte
zyden pieramidaal In een ftompe punt uit. De
omtrek is van onderen zestien; de hoogte by
de v y f Duimen: de zwaarte drie Pond en elf
Loot, ordinair gewigt (z). In
(y) ASIa Phyjico • Med. Vol. I. p. 4U. Verg. Berkh,
Nat. Hifi. v. Hol!. II. D. bl. 1030.
(z) Uit dit Verhaal, dat my, ten grootften deele, doot
I 5 gei
III. Deei,, II, Stuk.