I,' gy uit genomen zy tj zeid de Schepper tot den,
eerften Menfche. De Grondflag der Menfcheii
Hoofd- is in het Stof, vindt men by J ob. De Men-
st u k * fchen en Beeften gaan alle naar éérie plaatfe;
zy zyn alle uit-Stof en keeren weder tot Stof 5
zegt Koning Salomo (» ) . Van dePlantgewas-
fen is ’ t niet minder zeker, en deeze leveren
veel meer Aarde uit. Terwyl ook de Lig-
haamen der Dierlyke Schepzelen, ver meeften*
deels, uit Plantaartig Voedzel beftaan (o j: 2.0
kan men alle deeze Aarde van Plantaartige a fkomst
rekenen. En fommigen in dit Geflagt
gebragt, die men uit het Ryk der Delfftof-
fen zou afleidea, hebben ook haaren eerften
oirfprong uit het Planten Ryk.
Gelyk , nu , deeze Aarden van Plantgewas-
fen afkomftig zyn , zo leveren zy aan dezel-
ven , wederom, het beste Voedzel uit. Hier
heeft een Omloop plaats in de groote, byna
gelykende naar dien des Bloeds in de Kleine
Wereld. Een Plant vergaat en uit haare As-
fche (laat ik het Stof dus eens noemen) ver-
ryst een andere Plant. Een Kruid of Vrugt
wordt van een Dier of van den Meofch opgegeten,
en levert door den Afgang reeds een
viugtbaare Aarde. Een Dier fterft en wordt
tot S to f; dat Planten voedt, die toe Voedzel
ftrekken van andere Dieren. Het Gras verdort
,
(n) J ob. IV. vs. ij». Prediker. TIT. vs. 20.
{oj Conftat enira cjuibns nuttitur Co pus. Bqerh.
dort , de Bloemen vallen af .* voorwaar het j.
Volk is Gras (ƒ>).
De Aarden, daar wy hier van fpreeken, ko- Hoofe*
men zelden tot eene aanmerkelyke diepte ondersTUK.
*s Aardryks Oppervlakte voor. Wanneer niet
door Overftroomingen , of dergelyke veranderingen
, een gedeelte deezer Aarde weder weggevoerd
is , zyn derzelver Laagen dikker, naar
dat de Grond meer met Boomen en Kruiden
bezet is geweest, en naar dat dezelven langer
daar op geftaan hebben. In het Schwartswald
heeft z y , op eenige plaatfen, v y f Voeten diepte;
in een zeer oud Dennen-Woud , tusfehen
Clausthall en Andriesberg aan den Haarts, dertien
Duimen. In een zeer vogtig Elzen • en
Popelieren-Bofch , dat reeds meer dan honderd
Jaaren geftaan hadt, werdc zy een-en*
twintig Duimen dik bevonden.
Van dc Kleijen onderfcheiden zig de Aarden, Algemeen*
doordien zyzulk een aanmerkelyken famen hang heden" 8*
niet hebben, dien men Kneedbaarbeid noemt:
van de Zanden , doordien haare Deeltjes niet
zo blykbaar zyn o f van eene voor ’t Oog zo bepaalde
figuur : als ook , doordien zy zig met
Water vermengen, en eenigen tyd daar in
hangen blyven. Van de Kalken of Krytep
kan roenze niet zo volftrekc onderfcheiden.
Zy hebben minder fatnenhang ,• bruifchen niet
2.9
(p) ]ES. XL. vs. 7.
S s a