I. Stala&iet G r igm rd geheten, die van de ©ve*
A j J x u n'geD verfchilt, door geen opbruifching temaa*
Hoofjp- ken met Sterk Water. Hier toe behooren de
stok. meefte Alabafters uit Spanje, Italië en Vrank-
Aiabajier. r-yk, inzonderheid die van Montmartre by Pa-
rys , als ook die van het Wurtembergfe in
Duitfchland en van de Zoutwerken in Opper-
Ooftenryk, de Sweedfche,die men in de Wes*
telyke Zilverbergen vindt, en de Siberifche ,
van Kumgar en Spaskoe , alwaar geheele Bergen
van deezen Alabaster voorkomen, in welken
groote, zeer koele , Grotten zyn.
Ondertusfchen moet men hier niet allerley
Soorten van Alahafter begrypen. Daar zyn
Steenen, die men dus noemt, hebbende byna
den aart van Marmer, ten minfte daar in
overeenkomende, dat zy door Zuur opbrui*
fchen , gelyk alle de Orientaalfche. Ja daar
zyn Stukken gevonden, half Marmer, half
Albast. Maar veelen groeijen op de manier
der Stalaélieten , gelyk die waar van I m p e -
r a t i fpreekt, dat men dezelven vindt in
de Druipholen der Gebergten. Wanneer aldaar
zodanig eene Stofte voorkomt, die zig
polyften laat en voorts de hoedanigheid van
Alabafter heeft, dan is het die,welke deFran-
fehen Grignard noemen s wordende van anderen
(!) Vid. Guettard. Mint, de £ Acad, R , des Sciensest de
»75+» p, i io &c.
Mem- far £ Albatre, ibid, p. j 6 t,