D E K I I T E K.
I.
Afdèel.
XXIV.
Hoofd*
STUF.
Kalk.-
linze»,
binnen zyn zy digt van zelfftandigheid en Kalk-*
o f Tufachtig. De figuur en grootte komt by-
na met die van *t Linzen - Zaad overeen, en,
dewyl menze op de Velden omftreeks Beth-
lehem, of wel voornaamelyk op éénen Akker
vondt, gaf dit aanleiding tot de Fabel, dat zy
uit vervloeking zouden ontftaan zyn. Een Monnik
, een Boer voorby pasfeerende, die aan ’ t
zaaijen was , vraagt hem wat hy zaaide, en
kreeg, boertende, tot antwoord, Steentjes:
waar op de Monnik, uit verontwaardiging, het
Zaad in Steen deedt veranderen. Heerlyk uitgevonden
om *t Volk ontzag in te boezemen
voor de Geeftelykheid! De beuzelachtigheid ,
hier van , ondertusfchen blykt, doordien menze
ook in andere Landen en op Bergen vindt.
Z y hebben een fcherpen rand, zyn graauwach»
tig w it , en geheel van eene Kalkachtige natuur;
waarfchynlyk op dergelyke manier als
de Tuffteenen geboren. Ja de Ridder acht,
dat zy misfchien zo wel tot dat Geflagt, als
de twee voorgaande Soorten tot de Zanden,
betrokken hadden kunnen worden: maar, wegens
de Kalkachtigheid, hadt zyn Edi dezcl-
ven hier t’huis gebragt.
XXV. HOOFD
XXV.
Hoofd »
XXV. H O O F D S T U K . STOK.
ÜefcJiryving van de èigenilykè A a r d e n , o f '
Stuif-Aarden , die mén ook Pl a n t -Aar.
fc> e n kan noemen, als grootendeels van Plant-
gewasfen afkomftig: waar toé verfcheide Soor•
ten van Veen-Aarden en Turf bëhóorën.
Wy komen hier tót hét laatfte Geflagt der
Delf ftoffen, ’t welk de eigemlyke A a r -,
d en bevat; die meestal Plantaardg, dat is van
Plantgewasfen afkomftig zyn. ,, Z y beftaati
i» (volgens den Ridder) uit Poeijeraehtigedeel-
,, t je s , die door de droogte met den minftert
,, Wind verftuiven. Z y zwellen uit door de
,t Vogtigheid en kunnen tot Afch verbrand wor-
„ den door Vuur.” Hierom worden z y , van
A g r i c o l a , genoemd Verjiuifbaar e Aar-•
den (ra). W o o dw a rd tyteltze DroogeiRuu-
We, Ontbindbaare Aarden : W a L l e r i u s
Magere Aarden; ’t welk echter op de Zwarte
Teel-Aarde niet zeer toepasfelyk is*
Men moet de Stuif - A arden, waar van dit oirfprong
Hoofdftuk fpréekt, aanmerken als het laatfte Aarden*,
overblyfzel van vergaane Planten en Dieren.
Stof zy tg y ,en zult tot Aarde wederkeeren, daar
ë f
(s») Terra: disfipabües, O per. p 57?»
S s