I* V u u r , en derzelver week wording door zuure
Dampen; de zó dikwils, door de Natuur, be*
Hoof«.* werkte verandering der weeke Kley in harde
stuk, Keizelfteenen a en wederom , de zo even ge»
dagte overgang, der hardde Keizeiachtige Stee-
nen en Lava’s , in Kley , en de zo gewoone
vermeDgtDg der Aluin - Aarde by de meefte
Steenen van dien aart, maaken immers waar-
fchynlyk, dat de Aluin-Aarde eene onzuivere
Keizel-Aarde zy. Men begrypt ’er u it , dat
even als dezelve door verlies van Zuure dee.
len een harde Keizel-Aarde; zo ook de Keizel-
Aarde, daarentegen, door Zuure Dampen uit
de L u g t , van haare verharding overgaat tot
een weeke Stoffe, die men, Kley noemt,
rit Kley Aan den anderen kant is het taamelyk ze-
xe/zeis" ke r » dat de Keizeiachtige Steenen hunnen
grondflag in de Kley hebben, en daar uit ge*
fprooten zyn, In de gewoone Vuurfteenen is
dit gemeene K ley , waar van men, op den bodem
van Rivieren, weeke Keizels gevormd
gevonden heeft , die inde Lugt bijmce hardheid
kreegen ; gelyk de vermaarde T o u jrn E'
f o r t , omtrent het begin deezer Eeuw, he-
vondt. Hy hadt een zeer harde K e y , welke,
door op den Grond der Zee te groei jen, het
gedeelte van een Schulp in zig beflooten
hielde (h)» Ook hebben fommigen beflooten,
: fra K r.r.t'-r - . f e o - - r . : ... dat
(h) Mem, de t Ac ad R. des Sc, de 1700, p. 4 o,
" O) Hiß, de i'Acad,R, des Sc, dé 1707 , p; 7,
; dat die Keizels , welke binnenslands voorko- I* ■ >
men, uit de Z e e , welke altoos een Kleyach-
tig Slibber aflegt, zouden herkomftig zyn (i). Hoofd?
Hoe veele Verfteeningen van Zee - Schepzels stu k .
‘ vallen niet in het binnenfte van Keizels of
■; Keizeiachtige Steenen. Dat meer i s , men
\ treft fomtyds Keizels in K le y , en wederom
Kley in Keizelfteenen aan. In Achaaten, Jas-
pisfen en Hoorn-Steenen, inzonderheid die
Kogelachtig groeijen , ontftaat de Kleur uit
bygemengde Metallyne Stoffen ; gelyk op ’c
Oog blykbaar is in de genen , die by Ober-
ftein vallen , alwaar de Grond, vol Ginaber-
floffen , die fchoone roode Kieur aan dezel-
ven mededeelt.
; Een ander gedeelte van de K le y , of zoda- leySeen,
nige, welke minder Kryftallen o f Zoutige dee- eaz’
len in zig gehad heeft , is , ’t zy door de
Laagswyze legging , of uit onbekende oir*
zaaken , tot eenen Leyfteen geworden. Naar
fommiger gedagten heeft ook de Glimmer
wier hoofdftoffelyke deelen byna de zelfden
zyn, insgelyks haaren oirfprong uit K le y (£),
of uit Selenitifche Stoffen , die zig daar in
bevonden hebben, met Kalkaartigen gemengd.
De Kley maakt zekerlyk een groot gedeelte der
JGrondftoffe van de Oker uit , maar dat zy
■•iftiok in Steenkolen zou veranderen, gelykfommi*
I ' ( J j Zie ’t voorg. Stuk , b!sdz, «g,
i i