ï .
AFDEEL.
XXII.
H oofd*
STUK.
Met gtoeit
«ok in Rivieren
en
Seeken.
„ wigtig is als zy. Daar door ontftaao, op
,, den Zee bodem , in zekere (trekkingen ,
„ Zandlaagea , en uit dezelven Zandbanken,
„ Hier bouwt de Z e e , als ®t wiare, haare Ma*
3» gazynen , uit welken zy bet Zand aan den
„ Oever voert, o f aan de Rivieren mede»
„ deelt.
,, Dat het Zand ook in de Rivieren en Bee*
„ ken groeijen kan , is blykbaar uit het voo-
„ r ig e , en wordt door onbetwistelyke Waar-
,» neemingen bevestigd. Ter plaatfe daar de
„ Watermolens Dammen noodig hebben, die
„ een (terke heen en weder beweeging des
s, Watefs veroirzaaken , zal men gemeenlyk
„ veel Zands aahtrcffen. Ruifchende, en by*
j, gevolg zig zeer ilerk beweegende Beeken ,
al zyn zy nog zo helder en klaar, zonder
,* eenige de atterminfte Slykerigheid, hebben
„ nogthacs altoos Zand by zig. Zu'ke Bee-
3, ken ontfpringen uit Bronnen der Bergen „
s> in welken bet Water ten fynfte doorgezee»
„ gen is; zo dat het zelfs veel kleinere Aard*
„ deeltjes,dan de Zandkorrels zyn, heeft moe»
„ ten terug laater. Dikwils zypelen z y , in *t
„ Gebergte, door Aarden,daar niet een eenig
, , Stofje, veel minder een Zandkorrel, onver*
„ hicderd door komen kan. En evenwel voe*
„ ren deeze Beeken Zand met zig, niet tegen*
„ (taande zy dikwils uit Bergen komen, die,
5, naar alle vermoeden, geen Zand ingefiooten
„ heb»
„ hebben (m). Schept men by de Bron, en
„ laat het gefchepte Water. hoe lang ook , XXii.‘‘
, (taan, zal zig geen Zandig Zetzel opeobaa- Hoofd-
, ren. Te rwyl, nu', Dogchans deeze Beeken STÜK*
„ in haare loop, dikwils veel Zands afleggen,
3, zo is de Vraag , van waar zy dat hebben
„ bekomen ? Zou men daar door niet in ’c
„ vermoeden vaüen, dat ook in zulke kleine
,, Beeken een verzameling van zuivere Glas-
, , Aarde gefchïeden en dus Kwarts-Zand ge-
„ teeld kan worden.”
Aangezien de Hoogleeraar W a l c h dit ftuk Du* uit
zo oplettende hadt behandeld , heb ik het te
cmftsndigcr voorgedragen. Omtrent de hoofd-
itoffelyke ueelen van het Zand, een allerfynfte
Aarde , komt hy met den Heer B e r k h ë y
overeen , maar al waren derzelver byna on-
zigtbaare deeltjes, ge7yk de laasite zegt, van
figuur als de Zandkorrels , is het nog zeer
moeielyk te begrypen, hoeeene famenvoeging
derzelven,op zig zelve, doorfchyneucJe Kwart*
zige Zandkorrels zou kunnen vormen. J a , al
nam men Zouten, Olie en andere Vettigheden
, tot behulp; was nog die famenvoeging ,
zelfs van docrfchynende Korreltjes, opgfchy-
nelyk daar toe onbekwaam; veel meer nog van
on •
(m) Dit vermoeden i* evenwel zo gerrond niet, aajige*
zien by het breeken van Bergen dikwils menigten Zands
voor den dag gekomen zyn.
Dd s
ÏU* Desl.IL Stvx*