. dÈbi 2Yn doorgaans als gemarmerd. Zy hebben
XV. ° °k gemeenlyk een Eyronde figuur, en een
H oofd- byzonderen glans en geeven bruin, geel of
stuk. groenachtig a f , Wanneer menze op een ftuk
Beztar. K ryÊ 0f 0p w]-t papjef s <}ac met Ceruis be»
llre^ken is , wryft: 't welk tevens dienen kan
om de echten van de nagemaakten te onder»
feheiden (e).
Uit de gedagte groenachtige Kleur zou men
weezentlyk in het denkbeeld kunnen komen,
dat de Bezoars Galfteenen waren ; gelyk zekere
B o irc h e r , Geneesheer te Rysfel, op
eenige VVaarneemingen , door hem omtrent
Menfchen-Steenen gedaan, met kragt wil beweert
n f f ) . Ik kan zyn E d ., in deezen, niet
toevallen ; aangezien ’er van zo veele Autheu-
ren verzekerd wordt , dat dezelven s by geopende
Dieren, in de Maag gevonden zyn, en
bovendien dat de Bezoar ongemeen verfchilt,
naar de hoedanigheid der Kruiden, welken dee-
ze Dieren gegeten hebben. Maar ten uiterfte
verwonderlyk is 't , dat men in het uitvoerige
Franfche Woordenboek der Dieren gezegd
vindt; boe het Gevoelen van S e b a flryde tegen
dat der andere Autheuren, die zeggen
zoufej
De Kentekenen der echtheid van de Orientaalfche Be-
Eoars , zya zeer naauwkeurig opgegeven door den Heei
Brandt, Vlisf. Cer„ VI. D e el, in de Voorrede , blads.
SLiX , enz»
zouden, dat de Bezoar in de Pisblaas der Die- I.
ren groeije (g). By welke Autheuren , toch, L*
vindt men die zotte onderftelling? Hoofd-
De Orientaalfche Bezoar is van ouds voor stu k .
een zeer kragtig Geneesmiddel gehouden ge* &zoar.
weest , en thans geldt nog de Occe tot twintig
, vyfentwintig en dertig Guldens; naar zy
fraaij en grcot zyn. Men hieldtze voor ongemeen
Hartfterkende , Zweetdryvende en Te-
gengiftig. Of dezelve nog dien naam by de
Chineezen , Indiaanen en' Perfen , behouden
hebbe; dat zy ’er zo veel gebruik vgn maakeD ,
als R ü m p h i c s fchryft; kan ik met berigten.
’t Is zeker, dat men ’er in deeze Eeuw, in
Europa, in lang zo veel werks niet van maakt
als voorheen ; te minder nu de kragteloosheid
van dit Geneesmiddel, door veele Proefnee*
mingen, zo duidelyk is aan den dag gelegd (/?>
Ondenusfchen zou het wel kunnen zyn, dat
deszelfs uitwerking in heete Klimaaten fierker
ware , dan in de gemaatigde of koude Gewesten;
alwaar het Menfchelyk Lighaam niet zo
ligt tot Zweeten is te brengen en de Uit-
werpgaatjes dqr Huid digter geflooten heeft.
De
( / ) Uitgeze^te Verband II. B. bl. 299, enz.
(g) DiEiionn. des Animaux. Paris 1759. Quarto. Tom, I.
p. 281.
(h) Zie het Vertoog van den Engelfchen Do&or Slarh.
ten den opzigte, in de Philofaophifebt Per handelingen, m .
Deel , biadz. 316, enz.
K 5