I.
AFDEit.
XX.
Hoofdstuk.
Eswten
fieenen.
o f Bastjes beftaan , en dat de ruuwheid door
kleinere zwarte Korreltjes als Zand, daar buiten
aangegroeid , veroirzaakt worde. Onder
de vier Soorten van Oölithen, welken VV a l l
e s u u s voorgcfteld heeft , zie ik niet waar
deeze t’huis te brengen zyn.
• Die Autheur maakt zyne eerfte Soort van
de genen , welken L i n n ^e u s hier eigentlyk
bedoelt , dat is de zogenaamde Pifolithen o f
Erwtenfteenen , Oröbias genaamd , by fommi-
g en , o f Phacolithen: waar var B r ü c k m a .n s ,
meergemeld , de Afoeelding geeven zou (o).
Al wederom heeft hy hier in zeer misgetast;
want B r u c k m a n n zegtuitdrukkeiyk, dat hy
van deeze niet fpreekt , willende daar over
een byzonder Vertoog fchry ven, en de aangebaalde
Figuur wyst flegts een groocer Soort
van Oölithen o f Kuitfteenen aan. W a l l e .
r iü s onderfcheidtze door den B a s t, als ook
-door de Meelige zelfftandigheid van binnen,
en dat het Gefteente , waar in zy zitten, zo
bard niet z y , als de Matrix der laatstgemelden.
Voorts merkt by aan, dat fommigen als groo-
t e , anderen als kleine Erwten zyn , en dat
menze vindt in Boheme, Engeland, Gotbland.
Van de Boheemfche heb ik drie of vjerderley,
die haaren oirfprong genoegzaam aan de Tuf*
achtigheid van het Gebeente openbaaren.
Die
(e) Spie. Ph'js. de OMithis, Tab, XXV. N. 3. WAlS.»
S j/ lt A iin * II* p. 384.
Die van de kleihfte Soort, weinig grooter
dan de gemelde Peperfteentjes en wat ohgelyk '
van grootte , vullen hetzelve, en zyn van de Hoofd-
zelfde Kleur j naamelyk geelachtig vuil wit.STÜIC*
Aan deeze blykt reeds düidelyk , dat zy uit
verfcheide Rokken of Schilfers, over elkan*
der, beftaan. Die van een andere Soort, om-
trent van grootte als gedroogde witte Erwten ,
vry egaal, zitten in een Sneeuwwitte Kalkachs-
tige Korst, en hebben deeze aanmerkelyke
byzonderheid , dat onder haar buitenfte witte
Kalkachtige Schors een andere le g t , die hoog
Oranjekleurig geel is. Dit fchynt niet door
de Lugt veroirzaakt te zyn. Een derde Soort,
blykbaar Stalaólietifch, bevat niet alleen zo
kleinen , ja kleineren dan de eerfte, maar ook
middelmaatige als de tweede en zeer grooten,
als gedroogde witte Boontjes , welken langwerpig
, plat en van onregelmaatiger figuur zyn.
V an ’t gezegde hoog geele Korstje, komt ’er
ook eenig blyk in voor*
Het Stukje, dat ik , als eëne vierde Soort pt , gxim
van Erwtenfteenen , hier geheel in Afbeelding Fi& A
mededeel, PL X X I I I , Fig. 7 , is in verfcheide
opzigten merkwaardig. Düidelyk vertooneil
zig daar in de Laagen van de Stala&ietifche
Korst der Baden, overlangs, waar wederzyds
de rondachtige Bolletjes ingekast zyn. Een
der zei ven is van de grootften , en heeft nevens
zig de holle Doppen van andere zodanigen, als
ook verfcheide Bolletjes van de kleine Soort,
nr n Y 2 Van
lil. Deel.IL Stsk®