I. gemeld * , zy , door ’t bederf der Bosfchen s
A XXV niettem,n het verbranden van het Veen nogon*-
Hoofd- gelyk fchadelyker is. „ In veele honderd Jaa-
sto< „ ren (zegt hy ) is de befte Aarde, met de
«*8.Bladz*” verrotte Gewasfen , van de Akkers afge-
» waaid en weggefpoeld , en in het Veen als
si een kostbaarc Mesthoop bewaart, ten einde
r> de nakomelingfchap zig daar van bedienen
„ mogte, om daar mede hunne uitgemergdde
„ Landen te mesten” O ). Die bedenking zou
men op onze Gewesten ook mogen toepasfen
aangezien het V een, met Kley of ook met Zand
gemengd, eene zeer goede Teel-Aarde uitlevert.
Men zal wel inbrengen , dat ’er buitendien
genoegzaam Grondsis, tot Weid en Bouwlanden:
maar de vermindering van het Bagger.
Veen, dat den Prys der T u r f van jaar totjaar
verhoogen doet, geeft veel bedenken op een
Éoekomftig gebrek , en dan zal men , voorts
al T u rf willende branden , ook andere Landen
moeten aantasten. De aaegroeijmg van
t Biadz> hetzelve, daar ik hier voor van fprak f en die
m \ ontwyfelbaar is , beeft te langen tyd noodig.
, , Een Bofch kan twintigmaal eer opfcbietén
» fzegt de Ridder, ) dan nieuw Veen, dat zo
„ goed z y , als het oude is geweest.” Bovendien
is gedagte herftelling naauwlyks te ver-
wagten op Bagger • Gronden, zo ontzaglyk diep,
dat ’er zodanige groeijiDg van Waterplanten
of
(p) Linm. Schon, Reizt, p. a j j .
of Mos geen plaats in hebben kan , als in j.
Kuilen of Moerasfen ( q ). De uitgeveende AfdeelJ
Plasfen, bedykt en opgedroogd, leveren, wel
is waar , goede Landeryën u it ; doch die, al-stuk.
les onaangeroerd, laag zyn en koud van Grond
cn meer blootgefteld aan tedugtene Overftroo*
mingen.
Het algemeenfte en zeer bekende gebruik is cebmife
tot Brandftpffe, *t welk echter in deeze Pro- Tluf tot
vinciën veel meer plaats heeft dan elders.
Volgens P l j n i o s was het branden van T u r f,
in de eerfte Eeuw na *s Heilands Geboorte,
in Friesland reeds zeer gemeen. In Groot
Brittannie gebruikt men meest Steenkolen, in
Dukfchland Hout en Houtskolen, in Vrank,
ryk Hout, doch wegens de fterke afneeming
der Bosfchen, omftreeks Parys en de duurte
van het Brandhout, heeft men daar, federt
een reeks van Jaaren, langs hoe meer begonnen
T u rf te branden. Op fommige plaatfen,
in Duitfchland , maakt men ’e r , op dergelyke
manier , in Groeven of Kuilen des Aardryks,
als van het Hout, Kolen van, die wel een fterken
Gloed geeven, doch tot vervoering en bewaa-
ring niet zeer bekwaam zyn; zo wegens haare
broofchheid, als om dat zy door vogtigheid
vermolmen en bederven. Hier te Lande wordt
de
(f) Zie de Ondervindingen dienaangaande. Nat, Hiß.
Van Holland, II. D. II. STUK , bladz. 492» 494.
*
HL De e l . I I . Stu k .