1. V a l i s n i e r i heeft wel duidelyk beweezen„
A fd ee l . »er j^ooic een waare Verfteening der Her«
Hoofd- ^eneh iQ leevende Schepzelen plaats gehad heb»
STÜ15. be, maar dat het Brein onder een Steenachti^e
Breinjieen. Klomp verholen geweest zy. Niettemin ban ’er
dan een Steen in \ Hoofd zyn, waar van fom-
migen , om iemand die zinneloos fchynt te be«
tekenen, grappig gebruik maaken.
Dit blykt verder uit den zogenaamden Steen
in de Kop der Zee - Koeijen, waar aan men dcu
naara van Lapis Manati geeft. Deeze valt ter
grootte van een Kaatsbal en fomtyds grooter.
De zelf Handigheid is zeer hard , doch fchynt
veeleer van Beenige dan van Steenige natuur
te zyn. Ik heb daar van cok voorheen gefpro-
ken (;')« Iets dat my onlangs 3 onder den naam
van Verfteende Herfenen der Zeekoe, dat is
van ’t Zeepaard, van de Kaap der Goede Hope,
bezorgd is , fchynt veeleer het Gehoortuig
te zyn van dit Dier (k).
tv. (4) Dierfteen der Longepypen.
Calculus
Tulmona» Dat ’er in de Borst ook Steenige famengroei*
r7 Longe- jingen ontftaan, blykt uit de Steentjes, welke
fisen‘ door ’t hoeften worden uitgeworpen. Dewyl
men dikwilsvry harde brokjes daarmede loost,
is het zeer ligt te begrypen, dat Menfchen ,
die
(ƒ) Zie ’t I. Deels I* STOK daezer Natuurlykfi Hi/lor!et
bladz. 478»
(k) Vergelyk Rumph* Amb. Pl. LVII, Lett. G.
(4; Calculus Trache*. Syft, Nat, XU.Tom.III. Gen, 44.Sp, 4.
die veel Steenig Stof inademen, aan dit On- I»
gemak onderhevig kunnen zyn. Kalkwerkers, A x v ? “*
Pleiftermaakers, Steen houwers en Steenzaagers, -(oofd«
ja zelfs de Metzelaars en Bikfteen - Molenaars, srü*
zyn derhalve ’er dikwils mede bezogt en fter-
ven daar door veeltyds vroeg aan de Longe.
Teering. Hetzelve heeft, uit eene andere oir-
zaak , plaats , in de genen die veel Ilinfen
Wyn drinken. In een Vrouwsperfoon van een-
en - dertig Jaaren , was de oirzaak zo blykbaar
niet. Z y was Teeringachtig, met een geweldigen
Hoeft , werpende tevens een menige
Steentjes uit , de grootften als een Linze o f
kleine Erwt. Dit duurde byna een ha lfja a r,
tot dat zy ftierf. ’c Scheen dat zy nog een
grooter Steentje in de Long hadt, ’t welk tel-
kens met den Hoest oprees, doch niet werdt
uitgeworpen (l). In ’t Lyk van een Hoveling,
die v y f en zestig Jaaren oud was, zeer aan ’t
Graveel onderhevig, vondt men in de Longen
twintig zeer ruuwe Steentjes, van grootte
als een Erwt en Linze (m). Meer voor.
beelden van dien aart gaa ik voorby.
(s) Dierfteen van Bloed. v.
Dat ’er in ’t Bloed van leevende Menfchen Cordis.
en uit deszelfs zelfftandigheid, ook Steenige Hartöeen*
(t) AU, Pbyf. Mtd. Tom. V. p. I I 3. S 3 ’
(*») Eadem. Tom. IV. p. 155.
( 5) Calculus ex Sanguine, Mibi,
F I. Deel II. Stuk,