I.
A?DEEt.
XVIII.
H oofds
t u k .
Vüarforaa-
lcing van
den Beig Hskla.
By het bezïgtigen van den Berg Hekia op
Ysland , die toen in zestig Jaaren geen Vuur
hadt uitgeworpen, fcheen gezegde Heeren de
W itte Puimfteen o f Schuurfteen de eerfte uitwerping
yan ieder Vuurbraaking te zyn, Lava
en zwarte Puimfteen de tweede, en de derde
o f laatfte Zand en Asfche. Dit maakten z y
op uit de gefteldheid der Heuvelen , .welke
dien Berg omzoomen. Z y bevonden hem by-
na geheel uit Puimfteen te beftaan , die ’er
rood, zwart, blaauw en wit voorkwam, allen
origineel : zo dat de verandering van Kleur,
voorgemeld, hier geen plaats kon hebben. Z y
zagen Verfteend Hout, dat uitgebrand was tot
groven Puimfteen, waar in zy nogdeDraaden
des Houts waarnamen. Zelfs vonden zy ftuk*
ken Rots, in Puimfteen veranderd, met klei-
ne zwartachtig blaauwe glanzige Steentjes daar
ïn. En , dewyl die Berg , gelyk de meefte
Vuurbraakers , zekerlyk gemeenfchap met de
Zee heeft, (waarvan de Grond, op fommige
plaatfen, uit Steen- o f Kalkachtige Z e e -G e was
feu beftaat,) zo kon het denkbeeld van Vog
e l , ten opzigt van den oirfprong des Puïm-
fteens , wel zo onwaarfchynlyk niet zyn, De
Hekia, immers, heeft weleer een groote menigte
Zouts uitgeworpen. De omleggende Heuvels
branden nu en dan , als ook eenige andere
Bergen op dat Eiland, die hem ver in hoogte
overtreffen; maar in ’t Jaar 1766 ontftondt een
geweldige Vuurbraai$mg yan dien Be rg, wanneer
hy Puimfteenen van drie Ellen omtreks I.
en zwaare Zeilfteenen , uit eene dikke zwarte
Vuurige Zandkolom uitwierp, die eene R iv ie rjjOOFJ>*
verhopten ; ja de Zee, daaromftreeks, was ’e r , st u k .
ter langte van dertig Mylen, zodanig mede bedekt,
dat de Visfchers Booten naauwlyks daar
op vaaren konden. Een Wolk van Zand ver-
fpreidde zig byna over ’t geheele Eiland en op
het laatfte gaf hy , na het uitgulpen van een
geweldigen Lava - Stroom , een dikke Water-
Kolom uit. Dit alles was niet gefchied dan
met geweldige Aardbeevingen en een fterk ge*
druifch, als van Donderflagen, die het geheele
Eiland deeden beeven.
’t Gemelde Zand is een foort van fyne Asch, Waarnee-
zwartachtig van Kleur en zo doordringende, de'^ch.0*1
dat zy óveral influipt, de Eetwaren bedervende
en het Gras oneetbaar maakende voor het
Vee. Evenwel wordt het Land, waar op zy
niet te dik gevallen is , ’er vrugtbaarer door
gemaakt. Profesfor K r a t z e n s t e i n nam
de volgende Proeven op die der laatfte Vuur-
braaking De raauwe Asch werdt maar flaauw,
doch fterker, hoe langer zy over een Kolen.
Gloed gehouden werdt, van den Zeilfteen aangetrokken.
In een gewoon Smeltvuur ziet men
op de Oppervlakte maar eenige blyken van
Smelting. Aan Water geeft zy naauwlyks eeni-
gen Smaak en maakt, door bygieting van ’c
Afkookzel van Galnöoten, geen Inkt. Hier uit
leidt die Heer als Gevolgen a f : 1, Dat dit Stof
P 4 uit