ÜH H i
ï | en Solenhofen , doch verfchillen in gedaante.
Afdbel- Sommigen vertoonen als eene Haag van op
Hoo^d* eeR ry flaan(ie Heeftertjes, voortkomende uit
stok. de afgezaagde kant van den Steen: fommigen
als geftamde Boomen, die uit Kreupelbosch op-
fchieten : fommigen een enkelen geftatnden
Boom, die zyne Takken wyd en zyd uitbreidt*
Ook komen zy wel voor, zig in ’t ronde uit-
fpreidende van een Wortelpunt, even als een
leggend Heeftergewas. Dan noemt menze
Dendriet - Rooztn % gelyk ik dus een zeer aartig
Stukje uit Beijeren heb, op Kalkfteen ; als een
Zonnetje vertoonende : zie Fig. 8, op de volgende
Plaat. Men vindt fomtyds regte Stree-
pen over den Steen loopen, die wederzyds, in
de winkelhaak, Takken uitgeeven. Het Loof
is doorgaans zeer fyn en naar Heide gelyken«
de of naar Averoon , fomtyds breedbladerig.
De Kleur is zwart of roodachtig g e e l, en
fomtyds vindt men zwarte cn geele Boompjes
op een zelfden Steen, ’t zy van elkander afgezonderd
of ondereen gemengd ; maar dan
legt het zwarte gemeenlyk op het roodachtig
geele. In een fterk Vuur houdt het zwarte
ftand 5 doch het geele wordt byna geheel
rood.
Men kan deeze Verfcheidenheid der Papen-
heimer of Solenhofer Dendriecen op de zes
eerfte Plaaten in ’t Eerfle Deel der Verfteen-
de Zaaken van K n o r r befchouwen. Zy hebben
meerendeels tot haaren grondflag een witte
Kies-
Kies Ader, p p hy , die zydelmgs
Boompjes altgeefti Zo wel de zwarte als de X iv .
geele zvn , buiten twyfel, van eene Yzcrachti- Hoof».
ge natuur; zynde de zwarten van onverbeten ,
de aeelen van Roeltige Yzerttof, op gezegde
manier, gebooren. ’t Kan ook Zyn dat het
Vuur, waar mooglyk die-Marmer. Lei jen
haare witheid te danken hebben, iets daar aan
heeft toegebragt, en dan zouden die öoomach-
tige Figuuren, op dergelyke manier als aan de
Glazen door Vorst , uit een Mineraale damp
kunnen ontftaan zyn. En dit is te minder on-
waarfchynlyk, aangezien ’er fomtyds Doublet,
ten van voorkomen, die aan de op elkander gevoegde
zyden eene zelfde Tekening hebben.
Onder verfcheidene van deeze Dendrieten ,
in myne Verzameling berustende , heb ik die
zwarte van Solenhofen , op een dun ftukje
Marmer Ley , in Fig. 1 » °P Plaat X V I I ,
voor geitel d , ter Afbeelding uirgekoozen. De
Takjes , van een witachtigen Stam wederzyds
uitfchletende, zyn zofierlyk en zo fyn verdeeld,
zonder eenige. verwarring , dat men over het
Konstwerk der N ituur verbaasd moer ftaan.
Geen zo geregelde groeijing heeft in het Geboomte
plaats. Waar is de Pen, die deeze
Tekeningen trekt ; waar de Hand die dezelve
beüuurt? Zo ergens, hier moet men uitroepen,
dit is het Werk van Gods Vinger! Men zou
?er een Geneverboom van kunnen maaken en
G 4 noe*