¥ r.
Afdeel.
XX.
Hoofd-
STülC.
Gember-
fleenen.
PL- XXIV.
Fig. 1.
In Westmannland, een Provincie van S wee.
den, was deeze den Ridder vóórgekomen, die
naar een Vleefchkleurige Kley zodanig geleek,
dat menze ’er niet, dan door een Stee-
nige hardheid , van onderfcheiden kon. De
Gottinger Hoogleeraar Gmeun vraagt, of de
verharde Slym , welke zig op den Bodem en
aan de Oevers van Staande Wateren aanzet,
niet ook hier behooren zou ? De voor be-
fchreevene Omkorfting van Rackanje mogt,
indien dezelve van een Kleijige natuur ware,
en geen byzondere figuur had, hier plaats verdienen.
Ondertusfchen meen ik tot deeze Soort te
kunnen betrekken , fommigen van de zogenaamde
Gemberjieenen ; gelyk ik een daar van
uit Voigtland heb, welke zig , als in Fig. i .
Pi*» X X IV , uit Kalkachtige Kley famenge-
groeid vertoont, behoorende tot de gefigureerde
Steenen, die aldaar menigvuldig voorkomen (e).
B ruckmann heeft een geheel Hoofdftuk
van deezen Gemberfteen, die hy wil uit Zand-
korreltjes , door eene Lymige Stoffe , waar-
fchynlyk Kley, famengegroeid te zyn. In de
Zwart Spanjer Steenbreuk voor Weenen badt
hy daar van een menigte , in grof Zand leggende,
aangetroffen ('ƒ). De figuurderzelven,
hoewel naar Gember - Wortels gelykende, is
zeer onbepaald.
(e) Vid. AU. Phys. Mei. Vol. VII. p. 281.
(ƒ) Ties. fubt. Due, Drunsv. p, JS2. Tab. 23, Fig s.
f o 1 s i g e n a a m d ; 353
(ig ) Tuffteen die Kalkachtig is en Tolrond, j;
met veel Rokken, van linnen op elkander Afdeel?
Eggende. hoom.
By Helfingbürg in Sweeden , niét ver van xvm
Landskroon , is ih een Klove dés Aardryks T»phm
deeze "Puf ontdekt; die ook omftreeks Oster* ^ b>na‘
walde, in Neder faxen, valt. Zy is zeer zeld- Toladltl'ge
èaam , zegt L in n je u s , en byzonder. De
Steen beftaat uit twee Laagén, waar van de
bovenfle uit veele Kegeltjes famengefteld i s ,
nevens elkander geplaatst, die in even zo veel
Kegelvprmige Holletjes fluiten van de onderftö
Laag. Zo wel deeze als de Kegeltjes beftaan
uit Rokken j naar ’t midden allengs verkortend
e, even o f een menigte Peperhuisjes, al kleiner
en kleiner , in malkander gedoken waren.
’t Gefteente is graauw en fomtyds wryfbaar ,
fomtyds zó hard als Marmer. W a l l è r i u s
geeft ’er de Afbeelding van én verbeeldt z ig ,:
Dïet ten onfegte, dat dit zonderlinge Verfchyn-
Zel door zekere öpborrelênde beweeging in de
weeke Tufklömp , onder het opdroogen, ver-
oirzaakc zy; Hiér in word ik nader bévestigd,
door
(18) 'Tophut Calcarlus Turbinatut, muUicorticatus, interne
itnbricatus. Sy/l. Nat. XII. Tom. 111. Gen. 49. Sp. ig.
Stala&ites Conit concretis excavatis. Cronst. Min. jj 12. N.
4. Topbus Margaceus , Conis tarbinatls, miUtipjM Cortice
concentrico prxditis &c. WALL. Syft, Mih. 11, p. 39?« Tab,
11. Fig. i 6 , A, B.
Z
III. Dssu II. Stuk.