336 D e T U F S t E E N E St
I* komen ook voor, omtrent welken meh zis Afdeel* m
XX. g®flèepen Plaatjes vergisfen zou kunnen ; in»
Hoofd- dien niet gelet werdt op de Sterretjes in de-
stük. zelven (l). Van de Porpieten zynze niet zo
gemakkelyk te onderfcheiden. Hier moet men
ook op het inwendige aeht geeven , dat in
dezelven Straalswyze o f Raderachtig is , gelyk
ik die befchreeven heb (m) : terwyl de Oölichen
zulks misfen, hebbende in 't midden een Stip\
welke met verfcheide Rokken , die zig op de
doorfnyding als evenwydige Cirkeltjes vertoornen
, is omringd*
Kuit* • Daar is een Soort van Marmer, genaamd
Marmer. J i ammites , dat door L i k n ^ üs afgezonderd
wordt van dit Gebeente. Het verfchilt, daar
van , zegt h y » doordien het wryfbaar is en
Sneeuwwit, uit de Baden geboren: dat Marmer,
in tegendeel, hard en Laagachtig, Afch-
graauw , d igt, aan den Zee-Oever eertyds
gegranuleerd. Dus zouden wy dan hier moeten
uitfluiten de Kuitfteenen, over welken Bkuck-
mann weleer een geheel Vertoog gefchreeveö
heeft, zeggende daar van : dat bet een foort
van Rotsfteen is , uit ontelbaare Bolletjes ,
welken hy voor Verfteende Kuit hieldt, fa-
mengefteld , waar van fommigen de grootte
van Geerst Cenchrites, anderen van Slaapbollen
-Zaad , Meconites genaamd, en nog minder,
heb-
(/} Zie Gueïtabd. Mem. T^m. III. Pi, , 47,
(m) 1. Stok, als boven, bladz* 503,
T o p H I GENAAMD* , 33?
hebben. Van Kleur waren eenigen geel, an- j
deren wit ; eenigen rood, anderen bruin; et- A fdeel;
telyken wit in een rood ó f bruin Gefteente
leggende, en fommigen graauw. Men badt *er STüK, ‘
gezien in een bruine Matrix, wit van Kleur in
*t midden rood: welk door ’c aanflypen een fraai-
je Vertooning maakte. Van dergelyken Kuit-
fteen , zegt hy , worden in de Nootenberg,
by de Stad Brunswyk, (dus wegens de menigte
van Hazelaaren , die ’er op groeijen, genaamd
,) jaarlyks wel honderd Wagen • Vragten
gebroken , waar mede men dagelyks aldaar
Huizen bouwt en de Straaten plaveit. Ook
is de St. Andries-Kerk in Brunswyk,een zeer
groot Gebouw , geheel opgehaald van zulk
Gefteente , waar onder voorkomt dat donker
rood is , met Bolletjes zo klein, dat menze
naauwlyks zien kan met het bloote Oog (ra).
Hier behooren , evenwel, de zogenaamde Pepet;
Peperfteentjes (Piperites) , welken ik , zo los Steemie**
als in een Klomp famengegroeid, heb , van
eene bruinachtige Kleur. Deeze, uit Noorwegen
afkomftig , zitten zo digt tegen elkander,
dat men geen blyk kan vinden van eenig
ander Gefteente, en gelyken,zo door de grootte
ais door de ruimheid, zeer naar Peper, terwyl
zy\30k allen van gelyke grootte zyn. Met
een Vergrootglas zie ik dat zy uit Schilletjes
of
M Spec. phyi.de OülithU, ad c.’Jc, TbeuErunsvUinJïs,
Y
III. Deel. II. Stuk.