r !* jog' twee-en-twintig anderen, van grootte
A fd ee l , byna als Erwten , nu ruim dertig Jaar gelee-
H oofd- de°» byde °ntlcding in een Lyk- vond nog
stuk. wel onder de grootften van de Galblaas geteld
Galfieen. maS worden. Elders heb ik daar van de Hf-
ftorie uitvoerig medegeeld (r). Hy is aan de
beide enden zwartachtig bruin , doch ziet anders
uit den geelen I, gelyle de overigen. Die
Gal-Steenen, welke in de Maag of in de Darmen
gevonden, o f door den Afgang uitgeworpen
worden , zullen aldaar nog merkelyk aan*
gegroeid zyn.
heid. ” s die Toevallen en Ongemakken, welken
men aan de Galfteenen toegefchreeven vindt,
kunnen met zekerheid niet daar van afgeleid
worden- ’t Verfchil, daar omtrent, is groot,
aaar de grootte, plaatzing en hoedanigheid dee-
se r Steentjes, die fomtyds in ’t Water zinken
, fomtyds dry ven, fomtyds Vlam vatten , fom-
tyds met. H a e b s heeft ’er een ongemeene
veelheid Veerkragtige Lu g t , en veel Olie
door Destillatie uit gekreegen. Hier uit zouden
fommigen opmaaken , dat | y veel Vafte
Lugt bevatten. Zekerer is ’t , dat zy uit de
^ardachuge deelen van de Gal, door weinige
eweeging des Lighaams en gebrek van Zeepachtig
verdunnend Voedzel, ontftaan >t welk
maafct, dat ’er het Gedierte tegen ’t end van den
Winter meest mede bezet is en geplaagd.
Dit
TJitgtz» Vtrhand, alj boren»
Dit brengt] ons tot befchouwing van de Gal- f I. ^
fteenen der Runderen , die in Turkye zo ge-
meen zyn , naar B e l l o n i u s verhaak , dat Hoofd-,
geen Vleefchhouwer een Galblaas der OsfenïTUK-
wegfmeet, zonder eerst naar Steentjes daar inGa^ er*
gezogt te hebben ,* welken men aldaar tot Schil- neu»
deren met Water ver w gebruikte (j). Des kan
men ’er ook de Sterfte der Runderen, die thans
zo veele Jaaren in onze Provinciën en in andere
deelen van Europa gewoed h eeft, met Moe «
b io s , in geenen deele aan toefchryven.
Ik heb van die zogenaamde Osfen * Bezoar ;
als ook van het gebruik,dat ’er door fommigen
inwendig van gemaakt wordt, reeds omftandig
gefproken , en opgemerkt, dat dezelve gemeen-
lyk de figuur, grootte en kleur, heeft van een
hard gekookt Eijer - Doir. De Heer D a u b
e n T o N vondt, in (Je Galblaas van een Koe ,
een geelen Steen , van grootte als een Vuist*
Deeze Galfteenen zyn zeer broofch èn by üit-
ftekligt, fchynende uit veele Schilfers famen-]
gefteld te zyn (£)•
Indien de Bezoars , uit Viervoetige Dieren ,
ook tot de Galfteenen behoorden , geïyk de
Heer B o u c h e r wi l , als voorheen gemeld
is ; dit zou het getal derzelve* zeer vergroo-
ten. De Steenen der Paarden, die dikwils in
hec
(t) Bellon. Obs. III. p, 45. Vergclyk BerbHEï Nah
Rift. v. Noll. II. D. bladz» i g j i .
(1) Zie Nat. Hi*. I. D. III. STUK, bladz. * Sf , } 1 S,