' I.
en waar van men niet vast weet, o f ’er Stee«
een in zyn geweest, hoewel de holligheid zig
alszins daar toe gefchikt vertoont. Zodanig
eenen heb ik , meer dan een Vuist groot, af*
komftigvan Hartzheim uit den Gulikker EifFel,
welken de vermaarde Heer Baron v a n Hufsch
aan wylen den Heer Doktor S c h l o s s e u ,
in den jaare 1765, heeft vereerd* Van buiten
is deeze zeer ruuw en onregelmaatig, geheel
van YzerflofFe, inwendig eenigermaate glad en
gedeeltelyk als bezet met aangegroeide Aarde.
De holligheid is hier , door ’t afbreeken, zigt-
baar,* maar geheel verborgen in een Kogel o f
Nier, van een kleine Vuist groot, van Ober-
ftein 5 waar in zeer duidelyk het rammelen der
Steentjes te befpeurea i s : zo wel als in de
anderen, vcorgemeld.
De Arendfteenen hebben fomtyds verfchei-
dene holligheden, die of ledig, of met eène
beweeglyke of onbeweeglyke Steen of Aarde,
geheel o f ten deele, opgevuld zyn. Dus vindt
ntenze dikwils in den EifFel. Op andere plaat*
fen , gelyk , ]n Hongarie , Silezie , komen zy
veelryds met aangegroeide Aarde voor ; als
ook by Blankenburg aan den Haarts, en in ’t
Hertogdom Bergen. Overvloedig vindt menze
in Engeland , en op Ysland die zeer fraay
zyn. Oudtyds heeft menze gehad uit Oostindie,
Afiika en Arabie, gelyk P l i n i ü s meldt (a).
A fdeel,
XVIL
Hoofdstuk
Het
(*) Rümpkius maakt wel, in zyn LX. Hcofdfluk ge-
wag van £en Aiendflcen, doch die fchpt net tot deeze te
OF K l A P P E R S t ’ É E N Ë N , QÖf
Het Steentje der Klapperfteenen , Callimuf ft
of Callinus genaamd, verfchilt altoos van de Aimjsu
Schors, zynde Okerachtig o f Pyridfch, met 3 00fd;
Keijige deeltjes vermengd, o f Zandig, Kalk-stuk.
of Krytachtig, of eenigermaate Keizelig, zegt
W a l l e r i u s (&). Somtyds is het ook als
Kryftal ten deele doorfchynende, en men vindt
aan de Elve Arendfteenen, bevrugt met een
zeer harden witten Keifteèn, die op de Oppervlakte
Holletjes heeft als van Honigraaten, zo
B oot getuigt. Buiten twyfel heeft men fom-
wylen wel veriteende Zee - Appelen , die zeer
afgefleeten waren, daar voor aangezien: gelyk
ik zodanig een Echiniet heb, boven en onder
met een Ga t , en van binnen een rammelend
Keitje, dat ’er niet uit kan. Ook heb ik van
de Elve zulk een Arendfteen , die volkomen
Kogelrond i s , een Puim in ’ t middellyn,
doorfchynend Chalcedoonachtig met een Gaatje
, waar binnen een rammelend Steentje, dat
zeer ruuw is en zo *c fchynt van eene Kalkachtige
natuur.
De vorming der Adelaarfteenen fchynt derhalve
dus te begrypen. De een o f andere
Stofte, ’t zy Aard, Zand, Kley of Krytachtig,
of wat het anders moge zyn , heeft zig
ingewikkeld gevonden in eene Yzerachtige
S toffe
beliooren , en de Afbeeldingen, Plast LYII. Letter E , F ,
zyn ’et bygevoegd.
(b) Syjl- -Min• II. p, 6lJ.