I „ van den gemeenen Denneboom , na dat de
A fd è e l . s, Bladendaar;afgevallen o f afgeftroopt z ynO >”
Eooti) Indien deeze Petrefakten van dergelyke Ori-
stus. gineelen konden afgeleid worden , ’t welk mis*
fchien niet onwaarfchynlyk i s ; (te minder om
dat de Steenkolen mooglyk ook wel haare afkomst
hebben konden van de Harst van groote
Bosfchen van Pyn- of Denneboomen , door
zekere omwentelingen van ’s Aardkloots Oppervlakte
in brand geraakt en vervolgens met
Aarde bedekt :) dan zou men die Lighaamen
niet behoeven t’ huis te brengen tot de uit-
landfche Toortsplanten o f Opuntiaas , met
welken zy , wel befchouwd zynde, weezent-
lyk weinig ftrooken. De Toortsplanten zyn
meestendeels llerk geribd en op de kanten van
die Ribben zitten de Stekels; welken men in
de Opuntiaas wel op de vlakte van het Blad,
doch niet in zo geregelde orde o f zo digt aan
elkander vindt, dat men de meesten deezen
Petrefakten tot de bekende Soorten daar van
zou kunnen t’huis brengen, en allerley nieuwe
Soorten daar van te willen ©nderftellen, is zeer
in ’c wilde gefchermd.
Thans
O) Dat hier iets dergelyks ais het myne bedoeld wordt,
is bïykbaar uit de Afbeelding Phil. Trans. Vol. L. Tab. V.
Fig. 3 ’t welke door den Heer Mendkz d’Acosta daar toé
betrokken wordt. Men vindt Zodanig Kólendnik iri de
Steenkolen * Groeven aldaar, dikwils by Takken van eenige
Voeten lang, die 'hem fomtyds voorkwamen met lange
Intalle Bladeren voorzien te zyn.
Thans komen wy tot de V a r e n s , die wel^
de gemeen Iten zyn op de Kruiden - Lei jen. L in » x ii.
njïüs maakt daar van een byzondere Soort (a) , Hoornen
zegt, dat men die Kruiden op Leijen inST^
Duitfchland vindt , *t yrelk waar is; doch zy
komen ruim zo veel in Logeland en in Vrank»
ryk voor. Men vindtze gemeenlykst op die
Bedding van Leyfteen , welke, hoewel veele
Voeten o f Vademen onder den Grond , de
Steenkolen dekt, door byna geheel Europa.
De Groeven by Manebach in het Thuringer
Woud, in Saxen , leveren, ter langte van wel
honderd Vademen , zodanige Kruiden-Leijen
uit, op welken men meestendeels Varens, Kat*
teftaart en Boom-Varen of dergelyke Kruiden,
inCTedrukt vindt. Sommigen van deeze Schie*
fcrs zyn zwartgraauw, met zwarte; fommigen
witachtig met bruine Kruiden en daar komen
ook voor met bonte Kruiden op donker graau-
we Leyfteenen. Door ’t fplyten ziet men
dat dezelven op de ééne Plaat verheven, op
de andere gediept , leggen. De meeften zyn
uitgeflrekt als frisfche, doch eenigen ook ge-
kreukt en ingekrompen als. verdorde Kruiden.
Van
( a) Fb)tolithus Filicis, S\fl. Nat. x!I. Tom III. Gen,
4ï. Sp. z. Kerbse Capillares petrificats. ]USS. Mem,
ïiiix petrificata. VoLCKM. Sites. I. Tab. r. Fig, 23. 8c T.
12. Fig 1- j & T. i3 . Fig. 1 - 16. Mï L. Sax. Jubterr, l,
p, 19. Fig. 1 , 2 , 6 , 10, 11 & p. 26, Fig, 2 - 8.
D 's
III. D eel, II. Stuk.