*
Afeeel r^ en °^et menigvuldiger in ’t werk gefield
X x ii.’ wordeni waar door men iets naders aangaande
H oofd- de gelteldbeid onzes Lands ontdekken zoude,
stuk* y an het bovenfte, dat omtrent tot vierentwintig
RynHndfche Voeten gaat, terwyl men op de
helft dier diepte dikwils Weizand vindt, heeft
gedagte Heer ons een zeer fraaije Schets ge«
geven (w). T e Marly Ia Ville in Vrankryk ,
niet ver van Parys , vondt men op omtrent
zestig Voeten diepte Zand , dat met eenïge
veranderingen aanhielde tot de diepte van honderd
Voeten. T e Modena, in jLombardie ,
komt byna overal, op omtrent zeventig Voeten
diepte, het Welzand voor, dat alsdan fchoo-
ne Zoet water Putten uitlevert (#)•
van wsar Voor de onderflelling, dat het Water in die
S f f e ! ’ Welzand doorgezypeld Zeewater zyn zoude,
vind ik geen de minfte reden. Zelfs die Wellen,
Bronnen en Putten, van zoet Water aan
onze Stranden en in de Duinen, maaken zulks
geenszins waarfchynlyk, noch baaren eenige
belemmering in deezen (y). Geeven niet de
Zandduinen geduurig helder zoet Water uic ?
Zypelt .het uit dezelven niet zo wel in de Vs-
leijen en Strandwaardsals naar binnen? Dus kan
men dan zeer wel, in *t Zand der Stranden,
ca
(w) In 't zelfde Stuk, Plaat I. bladz. n .
lx ) Gesner de Petrificatis. p. toz & c.
(y) Nx'. Hifi. van Holland, als boven, bladz. f i ë .
(z j Vergelyk dezelve , 11. D. II. Stu k , bladz. f fs;
ra Regenig Weder , zoet Water vinden. E n , -
dat Water, *t welk in ’t onderaardfche WeR
zand huisvest, komt buiten twyfel van bin- Hoofde
seaflands en mooglyk wel uit eene onafgebro-STüK»
kene gemeenfehap van die diépleggende Beddingen
met den bodem der Rivieren. Men
weet, immers, dat het Zand, hoe dik o f dun ,
klein of groot, van uitgeftrektheid, het Water
door laat loopen, ten einde toe (z).
Hier zou nu in bedenken komen, of
Zand, van welks overvloedigheid men al vróeg •>
gewag vindt in de Heilige Bladeren ( a) ; ook
als eene Grondfloffe des Aardkloots gefchapen
z y , dan naderhand voortgebragt. De groots
B o e r h a a v e achtte het zeer verkeerd, dat
men het voor een Aarde hield; al zo hef uit
Kryftalletjes beftaat , en niettemin ftelde h y 5
dat het tot de vrugtbaarheid des Aardryks
noodwendig vereifcht werde, als doorloop ver-
fchaffende aan het Water (b). Zo moet het
zig dan ook reeds in het Paradys bevonden
hebben ; ja in die Schepdaad begreepen zyn geweest
, door welken de Aarde vrugtdraagendi
Kruid voortbragt. Sommigen, niettemin, onder
«
(a) Het Zaad van Abraham en Jakob teou ten uiterfte vermenigvuldigd
worden, als het Zand (lat aan den Oever des
Zee is , ontelbaar in menigte. Gen. XXII. vs. n . XXXII.
vs. iz , enz. Dat niet gemeten noch geteld kan worden*
Jerhm. XXXIII. vs. 2 1. Hos. I. vs, ro,
( b ) Ch e r n i a . VOL. I. p. 666»