I.
'Afd e e l . XIX.
H oofds
t u k .
Maniet
van vorming,
die van W a l l e r h j s , welke ze hangeniê
noemt, daar fommigen als uit den Grond op-
groeijen ; en zelfs dan die van onzen Ridder ,
die ze te vooren Marmerachtig o f als Mar*
mer, thans Krytig tytelt. W a l l e r i u s
zegt, dat deeze eigentlyk zogenaamde Stalactiet
, ,, doorgaans, een Kegel vormige door*
j, boorde , zelden Pypige figuur heeft , be-
„ ftaande uit on-evenwydige en evenwydigé
„ Rokken, voortgebragt van eene eenvoudige
„ of gemengde Kalk-Aarde, in vloeijend Wa-
,, ter ingemengd , welke , Druppelswyze met
, , hetzelve afzypelende, in de Lugt o f ledige
, , plaatfen, na ’ t wegdampen des Waters
3, ftremt, door de onderling aantrekkende kragt
, , der Deeltjes. Hier door wordt het een
, , Steen aan Rofs o f Steenen aangehecht eh kaü
, , nergens anders gevonden worden* dan in
, , Holen der Bergen o f in oude onderaardfché
j , Gewelven, met de Punt nederwaards ge*
3, keerd.” <
Verduifteren , heet dit , in plaats Van ophel*
deren* Welk Kegelvormig doorboord Lig-
haam is niet Pypig ? Het hangen naar om laag
maakt ook geen Kenmerk uit: als verder blykt
uit deeze naauwkeurige befchryving van dé
vorming der Stalactieten door den Franfcheri
Akademist Guettard (D*
„ Het
plee Natroflis, Mus* ' t'eif. p. ^6. N. i . Stala&ites Calca.
teut ftillatitius , fub Stillicidio concretus pendulus. StiriS
fosfilis. Wa l l . Sy/t» Jliin, II. p.' 3S6* Stala&ites Conifbt-
Het Water zypelt Druppelswyze van ’ c I*
n Gewelf eener G ro t, Kelder, o f overdekte *
„ Geut, en legt op den Vloer van deeze Grot Hoorn.
, , de Stoffe a f, welke in ’ t Water hing, endee- STÜK*
, , ze Stoffe krimpt in een, naar dat het Wa-
,, ter wegdampt. Z o nu de Druppels fchielyk
„ op elkander volgen, dan verheft zig van den
, , Vloer een Kolom, Pieranved o f Kegel,naar
, , de veelheid der Druppelen , o f ook raat
„ derzelver aanhoudende of ^fgebrokene neer-
», valling. Zo zy niet menigvuldig zyn, o f op
„ verfchillende plaatfen vallen, dan zulleD *er
„ Bolletjes uit ontftaan, die ronder , langwer-
„ piger of platter zyn, naar de minder of
, , meerder fchuinte van den Grond. Hier uit
, , kunnen zelfs Takmaakingen voortkomen
,, als Planten van Steen en andere figuuren,
„ inzonderheid, wanneer het Water langs de
, , Wanden van de Grot o f Kelder loopt. Als
ss het Water, in plaats van Straalen, eenfoort
„ van Gulp maakt, zullen daar uit vlakke of
,, knobbelige, gefleufde of geftreepte, Plekken
„ groei jen, die men altemaal onder deezennaatn
„ begrypen kan.’*
In de Grotten heeft het éên zo wel plaats in Grot.
als het andere; gelyk uit de Afbeelding en be-ten Van '
fchryving van die zo vermaarde Grot o p ’t E i - S u ^
land
mis perforatus. Ckonstbdt Min. Poros Aqus Stillatitius
&c. Wall. Min, 349,
(l) Mem. de l'Acad, R, des Sciences ,de X7Si> Tom, I.p.jo»