546 D e K l b i j e n o r
f wordt. Door \ gloeijen wordt zy, niet te
Afdxkl. fterk Yzerhoudende zynde, en in *t Vuur al«
XXIII. gemeenlyk hard , maar fmelt niet op zig zei-
ye; wordende ook, maar moeielyk, door by.
Tripel, voeging van Borax of Pis-Zout tot vloeijen
gebragt. Eenige Aarde van Bitterzouc en Y-
zertjeeltjes , welke zig met de Kleur door Geest
van Zout en Koningswater uithaaien laaten,
zyn ’er altoos in vervat. Zand laat zig, door
wasfching, van zuivere Tripel niet affcheiden,
De Franfche Soortèn houden, volgens de on*
der vinding der Scheidkundigen, ook Zwavelen
Aluin.
©enfebéd- Zeer verfchillende denkbeelden zyn *er over
dal r den eigentlyken oirfprong van deeze Stoffe.
fprang. Sommigen hebben gedagt, dat die van Vuur-
bpakende Bergen afleidelyk ware; doch, dewy!
menze dikwils op andere plaatfen vindt, is
dit niet waarfcbynlyk. Anderen hebben ge*
meend, dat zy uit afgefleecen deeltjes van Glas*
aartige Steenen , Jaspis en Porfier, beftaan
mogte. Anderen hieldenze voor een byzonde*
re Soort van Zand ; eenigen voor een harde
Aarde of Kryr» Eindelyk kwam zeker Heer
G ard ei l , uit de befchouwinge der Tripel*
Groeven , omftreeks Rennes in Vrnnkryk, in
'tjaar 1753 , tot het zonderlinge denkbeeld,
( dat
(e) Mem. des Seav. et rang. Tom, III, p, lp,
(p) Ph}U TntsfaM. Vol. LI. i. fox ihe yeax tji9, p»
18).
P o t * A a r d e n , 5 4 ?
dat die Stoffe van eene Plantaartige zelfftan- j,
digheid , welke in Aarde was overgegaan, Afdeel*
mogte gefprooten zyn. Hy Helde vast, dat
het Boornen waren,van welkende Tripel haa.SXUK.
re afkomst had ( o ) , Niet lang daar na, in Tripel,
’c jaer 1755 naamelyk, deedt een Hoogleeraar
^ van Koppenhagen, Hübser genaamd, een
toer door Bretagne, om de natuurlyke voort«
brengzels van dat Landfchap waar te neemen,
en meende aldaar ook, in het Gebergte van
Poligpé, vyf Mylen van Rennes, den waaren
oirfprong van de Tripel ontdekt te hebben 5
Hellende dezelve te zyn een vólkernen gepetrifi*
ceerd Hout, dat naderhand gekalcmeerd was door
>; het onderaard/che Jfuur (j>)» Op ’t laatfle er*
kent hy, echter, dat dit maar ééne Soort van
;; Tripel zyn zoude , en , fchoon hy gegraven
Hout vertoond heeft, dat weezentlyk doordrongen
was met Tripel, kon men dit zo min
een bewys achten van den oirfprong, als die
der Pyrieten of Metaalen uit Hout, dat in
dezelven is overgegaan. Qp dergelyke manier
wordt dit denkbeeld, zeer groDdig, door den
i Heer Da C osta tegengefproken ( q ) , gelyfe
| het andere wederlegd was door den Heer G u-
e t t a r d , die, met dit oogmerk, de Tri»
pel-Groeve van Menat, zes Mylen van Rk>m
I ia Auvergne, in Afbeelding gebragt, en de be*
f fchryving daar van medegedeeld heeft (r).Hier (?) De zelfde, p. is».
(O Mem. de i' Aead. R. des Stienees, de I J SS, p, z do, ©8*
f ïl' V1, Mm z
111. Ds£L. II. Stuz;