I. „ ten uitvallen. De Korrels van den Tuf»
A*iw'tVv fteen hebben reeds deeze geftalte , en za
ÏIqc^d* » vce^ te meer moeteri die der Glas-Aarde
stuk. ,» zodanige hebben. Terwyl de Kwartfen on»
„ der de Steenen de haidften en vastften zyn,
„ zo moeten wy aan de Korrels, uit welken
„ zy beftauo, de kleinfte grootte toefchryven:
, , want, hoe vaster een Steen is , hoe fyner
„ en kleiner de Korrels zyn, uit welken hy is
,, famengefteld. De kleinfee grootte, na, moc-
„ ten wy ons als rond voorftellen; want als,
„ dezelve hoeken had, zou men zig altoos nog
,, een kleinere kunnen verbeelden , die daar
, , van was beroofd. Aangemerkt dan , in *t
Water, een ieder zulk onzigtbaar Glaskor-
„ reltje een menigte dergelyken rondom zig
„ en nevens zig heeft, en derhalve in een
„ heen en weder zig beweegend Water vaa
,, alle zydentegen anderenaangeftomen wordt,
„ zo ban, by de daar uit volgende famenklee-
e „ vin g, wanneer dezelve, gelyk ligt te be-
, , grypen is , van alle kanten gefchiedc, der«
„ gelyk klein onzigtbaar Korreltje, waar zig
„ meer anderen aaDhechten, geen andere dan
„ eene rondachtige geftalte bekomen. Dus
,, zien wy ook , dat de Zandkorrels gemeen*
„ lyk rondachtig zyn.
Het maakt Als deeze Kwartskorrels zig in de Zee
gen en „ precipitccRn, dan vermengen zy zig met die
keninzee »» Kalkachtige Slyk , welke de Z e e -T u f en
53 Kalklaagen des Zee « bodems vormt. Hiér
„ ver*
verhardt zig het Sediment , of het wordt, . I.
I nog voor zyne verharding, deels door eene
ligte beweeging der Waters, deels door Vul - HoOFt.‘
‘ kanifche uitbarftiDg, in de hoogte geheven, st u k ,
j, De verharding des Sediments op den Grond
„ der Zee gefchiedt ter plaatfe daar de Zee in
s, ruste is : maar hier uit bevroeden wy ge-
„ makkelyk , waarom niet ligt eene laag der
„ Vlotbergen , ’t zy Kleijig zynde of Kalkaar-
s>tig, geheel vry is van alle bymenging van
„ Zand. Zelfs hier uit blykt de voortbrenging
„ der Zandachtige Mergels en andere Steen-
j, foorten, die in haare zelfftaDdigheid eene
,, bymenging van Zandkorrels t’over duidelyk
„ doen blyken4Wordt, in tegendeel, met de
„ Zee-Slyk een menigte van het Zandig Zet-
„"zel opgewoeld, en van het bruifchend Wa-
„ ter mede voortgerukt; daar kan niets anders
,5 dan een foort van eene zogenaamde Ferjly-
,, hing uit volgen. De Zandkorrels zyn zwaar*
„ der dan de Kalk- en Kleyachtige deelen, welke
5, zig in ’t Zeewater bevinden,en zakken der-
„ halve , wanneer het Water gamfehelyk tot
„ ftilftaan komt, eerder op den Grond, wor-
„ dende daar door van de ongelykaartige Aard«
„ ftoffen der Zee afgezonderd. Zy vallen ne*
! j, der, wanneer de overige Kalk« en Kley-
I s, deeltjes nog van ’t Watergedragen worden,
,, in welken "als dan van het Zand niet meer
jj dan dat fyne overblyft, ’t welk even zwaar-
D d 4 „ wig