
ÈÈm
i
162
111 iicl Marni(liocug-(lal; op gclijke wijzo woi'clt liei in cene
iioordooslelijLc ngLingvanTjidjapoeJi outbioot aangclroilen ih
de bedd iiig vaii ile tji Awar en in die der tji Soro.
Onder meer andere ontblootingen van liet gesteente wordi.
de selioonste aangetroiFen, ter plaatse waar de t j i Mas zieli vereenigt
met de tji Marindjoeng, welk oord ongeveer 2 minuten
len zivideji ^au den vroeger genoemden waterval is gelegen.
Niet sleclits de hedding der Leide Leken, maar insgelijks de
100 à 150 voet liooge, meerendeels loodregt oprijzx'nde wanden
der kloof, waardoor zij 'stroomen, bestaan ter wederzijde
uit een dergelijk conglomeraat, dat zicli op vele plaatsen bnltoi"
streepvorinig in de bedding der ]jeek verlieft en liaar in
tvvee armen dcdt. Onder deze stukken, die alien meer ofmi n
scberplvoekig zij a en Van de grootte van 1 duini tot die van 5
voet diameter worden aangetroiFen, vindt men: iijnkorrekge
augietporpliier: L. n". 624, — een poreus, diorietaclitig gesteente,
dat oorspronkelijk eeneblaanwaclitiggrijzeklenrbeeft,
doeli, zoodra bet begint te verweeren, er vaalgrijs uitziet en
vele liornblcndekritìtallen: L. n". 625, somtijds insgelijks vele
kleine ijzerkieskristallen: L. n". 626, bevat, — meerendeels
eeliler zijn bet puiiibrokken van basaltische: L. n". 625 en
traeìiietisclie stcensoorten, welke nn eens digt, elders met
blaasruiniten doortrokken zijn. Ilier en daar worden stukjes
ciialeedoon tnsscben de vorigen aaiigetroifen.
Laat zicli te dezer plaatse aan de meer dan bonderd voet
ìiooge conglomeraat-wanden der beekkloof geene dnidelijke
laagsgewijze vcrdeeling waarnemen, dit is daarentegen wel
liet g'e\ al, vvauneer men zicli, in eene ziiidwestelijke rigting, op
een 'afstand van l i minmit stroomafwaarts van de straks genoemde
zamenvloeijing der beide ri vieren beeft verwijderd;
eene dergelijke l^iagsgewijze verdeebng zict men, namelijk, aan
den oeverwand der nevenbeek tji Kontang, terwijl de booger
liggcnde lagen van liet conglomeraat-gesteente, waarvan de
basis uit greve brokstukken bestaat, veel lìjner en meer zandsteenaclitig
van aard zijn: L. n«. 622.
Laat zicb uit de opgenoemde ontblootingen, die in verre van
elkander verwijderde oorden zijn gelegen, de groote uitgestrektbeid
van bet puingestecnte, in eene horizontale rigting bej
i ' " ' Bt'tUtsi.m
163
seliouwd, opmaken, betwelk van Jiel noordoosten naar iiet
zuidwesten, längs de Wijnkoopsbaai genonten, 7 a 8 minuten
lang en in eene tegenovergestclde rigting van den rand des
liooglands, verder landwaarts in, 3 a 4 minuten breed is, zoo
kan men uit de boogte van den wand dei^ booglands, die
naar de zeezijde— naar de baai— is gewend, de verbazende
dikte dier bank beoordeelen.
Zet men zijn weg van bet dorp Tjidjapoen (zie vroeger)
miuuut ver in eene westelijke rigting voort, dan bereikt men
eene plaats, waar bet lioogland eensklaps eindigt en alwaar
bet met steilen wand niet minder dan 1,862 voetdiep naar
den oever der Wijnkoopsbaai afdaalt.
De rand, waarin bet boogland aldaar eindigt, is sclierp en
vormt, wel is waar, verscheiclene bogten, maar gaat toeb,
over bet algemeen genomen, in eene evenwijdige rigting vöort
längs bet Strand der baai, van waar liij a 2 minuten verwijderd
is. Aan de beide uiteinden, namelijk, in bet noordoosten
en in bet zuidwesten, buigt de rand zicli balfkringvormig
om, loopt voort in de rigting, waarin zicli de baai uitstrekt,
doch beboudt allerwege eeiie gelijke boogte, totdat bij eensklaps
eindigt en naar bet Strand afdaalt. Het noordoostelijke,
gebogene gedeelte, „goenoeng Gedogan." gebeeten, eindigt aan
den mond der tji Awar, en de zuidwestelijke kromining „goenoeng
Sangaranten," aan de moara tji Saar, welke beide beken
aan de binnenwaarls gekeerde zijde der genoemde wanden
naar benetlen stroonieii. 0 veral elders ])lijtt de rand A an bet
boogland, gelijk wij reeds vroeger bebben doen opmerken,'! ^ '
ä 2 minuten van den oever der baai verwijderd. De ruimte, besloten
tusscben de beide monden der zoo evengenoemde beken,
welke eene lengte-uitgestrektheid van omtrent 2 minuten
bezit, wordt ingenomen door een gebergte, dat zicli verlieft
tusscben den oever der baai, waarmede dit pebcrp te in eene
o o
evenwijdige rigting voorlloopt, en den rand van bet boogland;
betzelvc rijst op in drie steile jukken, die als een traliewerk
met elkander zijn verlionden en waar'* an bet lioogstejuk got;-
nocng Mesigit word t gelieeten.
Dat gedeelte van iiet booglaml betwelk legcnover bet Mésigit
geJiei-gte geleg«^n is, stört zicb van den rand iol ongev •eer