
ü i -K-aiMiii immiäi
h t<H
!
58
(.'indigt zij plotseling in een steil nederdaleiiden wand. De rand
strekt zieh zelden volkomen lijnregt xiit, maar heeft gewoonlijk
een gekerfden vorm, springt hier in bogten rugwaarts, elders
steekt hij tussclien deze hogten in hoeken weder vooruit. De
koppen der afgeLrokene lagen vertoonen zicli allerwege, als
evenwijdig op elkander liggende strepen, aan den wand of
niuur, in welken de genoemde rand nederstort.
VooRBEELDEN. ö. Het gansclie westelijke land van heb distrikt
Tjidaniar, dat naar het noord-noordwesten oprijst en in
den goenoeng Brengbreng eindigt; deze berg loopt als steile
wand, met een scherpen rand, van het oost-noordoosten naar het
west-zuidwesten, en heeft eene lijnregte uitgestrektheid van 45
palen. Nergens op Java wordt een kolossaler voorbeeld eener
eenzijdige verheffing gevonden dan deze wand oplevert, waarvan
wij den lezer reeds vroeger eene beschrijving hebben medegedeeld;
zie bladz. 34. — b. Te rekenen van het noordelijke gedeelte
van het dal der tji Boeni, die längs den voet van den Brengbreng
stroomt, begint zieh het terrein reeds weder te verheiFen; even
als het distrikt Tjidamar oprijst, op gelijke doch minder regelmatige
wijze, wordt ook hier het terrein steeds hooger en wel in
de rigting van het noorden; het vormt de bergachtige Streek,
welke de distrikten Djampang (wetan, tenge^Ji en koelon) en
Tjikondang nitmaakt. Op gelijke wijze als het distrikt Tjidamar
in den Brengbreng eindigt„ zoo gaat ook eindelijk het distrikt
Djampang over in een hoogsten noordelijken rand of bergketen:
goenoeng Rendeng, welke steil en op vele plaatsen met een
loodregten muur in het wijde dal nederdaalt, dat den zuidelijken
voet van den vulkaan Gede afscheidt van deDjampanggebergten.
Zien wij aan de binnenzijde van den breukrand der
eerste zuidelijke ophefilng van het landschap Tjidamar, een
trachiet-berg, den goenoeng Soebang, opwaarts rijzen, een
berg, welke sleehts eene hoogte van 700 voet bereikt en geen
krater heeft, ook op de noordelijke^ eigenlijk noord-noordwestelijke
zijde der tweede, veel grootere en hoogere bergschots
ontwaren wij een vulkanischen berg en zien wij dezen berg,
tegenover den neptunischen breukrand oprijzen tot eene hoog-
Le van 9,500 voet. liel is degroote kegel (iede met zijiieu nog
steeds werkziimen krater.
• ^
llet dal, hetwelk dezen kegel alscheidt van den voet van
den neptunischen bergmuur, verlieft zieh het hoogst in zijn
middengedeelte, dat zuidoostwaarts van den vulkaan gelegen
is. Alhier, namelijk, rijzen midden tusschen den neptunischen
breukrand en den Gede drie trachitische voorbergkoppen:
goenoeng Manglajang, Kantjana en Rrikil opwaarts; hunne ribben
vereenigen zieh zoo wel met den Gede als met den neptunischen
breukrand en vormen een tusschenjuk, waardoor het
dalintwee helften, stroomgebieden, wordt gescheiden. Het is
vooral dit middenste, hoogst gelegene gedeelte, ter weder zij de
van het middenjuk, alwaar de bodem van het dalmetlavastroomen
en andere vulkanische producten is bedekt, en daardoor
in zacht glooijende is herschapen; hier is het , dat
de vruchtbare distrikten Tjimahi, Soekaradja, Soekaboemi en
Tj andj oer zijn gelegen. Omdat deze vlakten, platten, van den vulkaan
af tot aan het Djampang-gebergte allengs lager dalen,
zonder deze helling ergens afgebroken te zien, zoo vloeit de
hoofdbeek in ieder van deze beide dalen het digtst längs den
YoetYandennephmischen breukrand en neemt zij de dwars gerigte
beken op, die van de helling des vulkaans afstroomen. De
hoofdbeek van het oostelijke dal is de t j i Rondang, welker loop
van het westen naar het oosten is gerigt en die in de t j i Sokan
uitwatert, na alle beken, waardoor de Tj andj oer-vlakte wordt
doorsneden, te hebben opgenomen. De hoofdljeek van het westelijke
dal, de tji Mandiri, loopt van het oost-noordoosten naar
het west-zuidwesten; zij heeft derhalve, ten opzigte der zoo
even genoemde beek, eene geheel tegenover gestelde rigting en
ontlast zieh in de Wijnkoopsbaai, nadat zij aanvankelijk längs
de grens tusschen den vulkanischen en den neptunischen
bodem, doch eindelijk in haar benedengedeelte sleehts door
neptunische streken baren snellen loop heeft voortgezet.
Zietmen aan den voet van den zuidelijkenbreukrand: Brengbreng,
in de dalkloof tusschen dezen rand en den vulkanischen
berg Soebang, eene wa rme 'bronui t den bodem opwellen, ») zoo
merken wij ook een dergelijk verschijnsel op aan den voet van
>) Dozc lu'oii ligt oiigcvcer in het
Tiiniljoeng.
mirlden (usschcii rte hoofddorpen Hocgoe i-n