
fr; «Vi- Ä
fi H
i , I
H"
>92
in de gesteenlen, hoewel deze laatslen veel kleiner zijn en meerendeels
slechts met de lonp kunnen waargenomen worden. De
platen, tafels, waarin deze rotssoorL is afgezonderd, bebben eene
dikte van ^ duim à 1 voet; de meeslen echter zijn 1 à 2 duini
dik en breken onder den bamer mede in scbeeve vierkante slukken,
(1) die aan het eene uiteinde steeds veel smaller en spitser
toeloopen dan aan het tegenovergestelde uiteinde; deze plaatvorraige
stukken zijn gewoonlijk drie maal langer dan hunne breedte
bedraagt, passen naauwkeurig nevens elkander, zoodat men de
steentafel weder in baar gebeel kan herstellen door het nevens
elkander passen der verschillende stukken. (Zie 3. III. Figuur i6 b.)
Zij zijn niet in regtstreeksche aanraking niet elkander, maar door
middel van lagen zwavelijzer met elkander verbonden, dal alle
afzonderingsvlakken bedekt, nu eens ter dikte van een blaadje
papier — en dan schijnen de gesleentevlakken als met bladgoud
te zijn beplakt — op andere plaatsen in lagen ter dikte van 1 à
4 strepen. Aan de ooslelijke zijde van het groote dal verheifen
zieh insgelijks hier en daar vulkanische massagesteenten bovende
neptuniscbe basis, raenigwerf omhuld met brekzien: L. n". 978—
980; eene dergelijke doorbraak is de G.-Loemboeng, die in den
vorm van een kolossalen, kegelvormigen top aan de dalbelling
oprijst en naar de zijde van het dal zeer steile wanden heeft.
34. E. Doleritisch gesteente in de dalkloven der Tji-
Balo en der Tji-Patoedja. De zeer barde, vaste steensoort,
welke in de westelijke streken van het distrikt Karang den bodem
der genoemde uitspoelingsdalen vornit, is reeds vroeger op bladzijde
32 beschreven. Zie L. n". 1001—1002 en 1006; zij heeft
op verschillende plekken zeer veel overeenkomst met fijnen, veranderden,
kristallinisch geworden zandsteen , is algemeen genomen
zeer fijnkorrelig, doch bestaat, met de loup beschouwd wordende,
hoofdzakelijk uit labrador met augiet, benevens veel magneetijzer,
hetwelk als het wäre in het gesteente gesprenkeld is, ten gevolge
waarvan het overal eene sterke werking op de naald uitoefent.
(1) Dien vorm hebben zij, indion men zc van de smalU en lange zijde bezict, gelijk zi.i
zijn afgebeeld In J. III. Figuur 46 a.
m
393
Het is nieer kristallinisch korrelig, dan porphierachtig van structuur
en heeft eene eenigzins gebogene tafelvormige, bijna biaderige,
doch vast zaamgesmoltene afzondering. De breukvlakken
van het gesteente zijn fluweelacbtig glimmend, uithoofde van de
tallooze, kleine, helder blinkende stipjes; met de loup bezien,
blLjkt het dat al deze stipjes bestaan uit labradorfeldspaalh-kristallen.
— De gansche massa zandsteen- en mergellagen, welke op
deze doleritische basis rust, is 4 à öOO voet dik.
Op eene plaats van den bodem der Tji-Patoedja wordt in den
doleriet (1001—1002) een groenachtig bleeke gabbro-gang aangetroffen
: L. n°. 1005, waardoor evenwijdige, witte kwartsaderen
loopen, die gedeeltelijk zoo innig met het gabbro-gesteente
zijn zaamgesmolten, dat daardoor een witachtig groen gesteente:
L. n°. 1004, is onlstaau, waarvan bijna elk gedeelte vonken van
zieh geeft, indien het met bei staal geslagen wordt.
S5. M. Verkieselde deelen van kleilagen in de Tji-
K a n j é r e h . (Distrikt Karang.) Klimt men uit de bedding der Tji-
Patoedja tegen de westelijke dalbelling opwaarls, dan bereikt
men het dorp Nagrok na verscheidene terrasvormige voorsprongen
te hebben overschreden, die waarschijnlLjk ten gevolge van bergstortingen,
Oeroek's, zijn ontstaan ; — dit dorp ligi in de nabijheid
van den vlakken, breeden kam van dit laagsgev^ijs gevormde gebergte.
Verre weg het grootste gedeelte der lagen bestaat uit
zachten zandsteen en mergel. Door dergelijke laagsgewljs gevormde
raassa's heeft insgelijks de beek (Tji-) Kanjéreh aan de andere,
weslelijke zijde van dit gebergte haar dal uitgespoeld en zieh eene
bedding gevormd. Verscheidene honderd voet beneden den liergkam
bij Nagrok, stond te midden van dit dal het dorp Tjikanjérek,
dat, ten jare 1844, (1) door eene bergstorting oversteipt,
ter hoogte van 30 voet onder het neérgestorte puin werd bedolven
bij welk onheil het grootste gedeelte zijner 176 invvoners hei
leven verloor. De regier dalwand, welke insgelijks uit zaehle zandsteen
en mergellagen Lestond, storile plolseling naar beneden,
ten gevolge van aanhoudende, hevige regenhuyen , die nog verscheidene
andere Oeroek's in deze Streek deden onlslaan. Een
(1) Rocds vroeger, op bladzijde 56, liebbeu wij liiorvan met een ankel woord gesprolcan.
f f
I
' 4