
»aiBiMm!!
i
I -if
't i)
TWEEDE HOOFDSTIM.
HET VORMEN VAN NIEUW LAND DOOR HET AANSPOELEN
DER VERBRIJZELDE DEELEN VAN GEBERGTEN LN
ANDERE STREKEN, AAN DEN VOET VAN BERGEN
EN AAN DE KÜSTEN.
Het materiaal, dat door de zoo even opgenoemde krachten, ten
gevolge Vau het verbi-Ljzelen van den bodem, wordt geleverd, dient
voortdurend tot het vormen van nieaw land; wij hebben onophoudelijk
eene omzetling van Stoffen, eene veraiidering zoowel van vorm
als plaats, voor oogen. De gebergten in het binnensle des lands
worden lager, de kiistvlakten strekken zieh steeds verder in zee uit.
1°. Het aanspoel.en van fij n g ewr e v e n e b e s t andde e l e n van
g e b e r g t e n ; het verbreeden der knsten door zand en niodd
e r ; het vormen van alhiviaalvlakten. De alluviaalvlakten, in
ZOO verre zij niel meer moerassig van aard zijn, worden op Java
bij uitnemendheid bebouwd en zijn niet rijstvelden (Sawah's),
aanplanlingen van snikerriet en indigo bedekt. Aan de ziiider
kust worden slechls weinige dergelijke vlakten van eenige uitgestrektheid
aangetroffen; de Tji-Letoek-vlakte, omringd door den
G.-Linggoeng-miuir (zie vroeger bladzyde 37 en 82) is eene dergelijke,
nog onbebouwde, voor körten tijd gevormde vlakte; eene
veel grootere uitgestrektheid heeft de vlakte der Tji-Tandoei,
welke nog moerassig is en de Rawa-Lakbok omsliiit (vergelijk
bladzijde 288 en 642 der afdeeling en bladzijde 1272 der
4!i!i
IF'' afdeeling); oostwaarts hierop volgt de vlakte van Tjelatjap,
die zieh niede nog aan de oostzijde der K.-Serajoe tot aan het
Karang bölong-gebergte nitstrekt; dit gebergte Scheidt haar van
de, wel is waar zandige, doch rijk bebouwde allaviaalvlakte van
Bagelen, welke nog verscheidene groote Rawa's bevat; — het
delta-land der K.-Brantes, waarvan de basis zieh steeds verder
uitbreidt in de zee van Madoera en de dalvlakte der K.-Solo, in
hare benedenste streken, behooren insgelijks tot deze soort van
vlakten. Zij zijn ontstaan door het aanspoelen van zand- en aarddeelen
door de grootere rivieren, waartoe de Vulkanen, bij gelegenheid
van uitbarstingen, menigwerf nog een buitengewonen toevoer
van losse vulkanische uitwerpselen (zand en asch) voegen,
terwijl aan den zoom der kust de plantengroei voortdurend werkzaam
is om den nieuw gevormden bodem te helpen bevestigen —
vergelijk de beschrijving der rhizophora-wouden op bladzijde 259
der Iste afdeeling; waarschijnlijk oefenen de kleinste diersoorten,
als Foraminiferen, kieselhuizige Bacillarien (Diatomeen) insgelijks
hierop invloed uit. — De G.-Moerio (berg van Djapara) is door
eene nieuwelings gevormde alluviaal-vlakte, waarin zieh eene
groote Rawa bevindt, gescheiden van het tertiaire gedeelte
des eilands; te rekenen van deze vlakte strekt zieh de alluviaalbodem
in eene westelijke rigting uit tot aan Eantam, en wordt
over deze gansche uitgestrektheid, die verscheidene dagreizen
bedraagt, slechts op eene enkele plaats, ten noorden van den
G.-Piaoe, afgebroken door een vooruitgeschoven gebergte; hij heeft
in de rigting van het noorden naar het zuiden afwisselend eene
breedte van 3, S ä 13 palen, alvorens het tertiaire land of de
voet der vulkanen (zuidwaarts er van) uit het daarop rüstende
alluviale land oprijst.
Twee artesische putten, waarvan de een te Samarang, de andere
te Balavia op een geringen afstand van de noorder kust zijn
geboord geworden, hebben het bewijs geleverd, dat de alluviaalbodem
daar ter plaatse eene groote dikte heeft. De mond van den
put ligt te Samarang slechts weinige voelen boven het gemiddelde
niveau der zee; de diepte, waartoe hij is geboord, bedraagt 231
voet of 7o ned, el. Te Batavia ligt de monding van den put