
I i !
U F
374
van de piek in de Tji-Tapen, alwaar wij de zonderlinge brekzie
aantroffen, die op bladzijde 200 is Leschreven, korat men aan de
Tji-Beber, in eene Streek, welke ten zuiden van de znidelijke
helft van den Linggoeng-munr is gelegen. AI de lagen van dit gebergte,
die eene dikte hebben van 1 ä 2 voet, van het noordoosten
naar het zuidwesten zijn gerigt en onder een hoek van 5
ä 7 graden naar het zuidoosten hellen, bestaan uit fijne klei,die
hier witachtig, eiders grijs, groenachtig, meerendeels echter helder
bruinachtig geel, of vaal geel van klenr is. ZLj hebben allen
eene groote mate van hardheid verkregen, ja, zijn ten deele
hoornsteenachtig en breken onder den hamer veelal in rhombische
of teerlingvormige slukken met scherpe kanten: L. n». 699. Nog
een half nur gaans verder zuidwestwaarts van deze Streek ligt, aan
den oever dezer beek, het dorp van gelijken naam. Hier treft men
weder dezelfde soort van fijne klei- en zandsteenlagen aan, welke
te dezer plaatse echter onder een hoek van ongeveer 20° hellen.
Zij zijn in deze Streek verre verbreid, en hier en daar met eene
dünne, takkig uitgeknaagde kalk- en mergelbank bedekt.
M. Metamorphosen van kalkmergel in de Tji-
T i r a m . Op een afstand van een half nur ten noorden van genoemd
dorp Tjibeber, is in het bed der kleine (beek) Tji-Tirara
een gesteente ontbloot, waarin eigenaardige veranderingen worden
waargenoraen. — L. n». 700 is een onveranderde, weeke kalkmergel,
welke fossile koralen en schelpen bevat; op enkele plekken
en in enkele lagen bestaat dit gesteente bijna uitsluitend uit
dergelijke zaamgebakkene organische overblijfselen. Gewoonlijk
echter is het een zeer fijn zand, door raiddel van klei, benevens
koolzuren kalk tot eene steenraassa zaämgevoegd, waarvan de
oppervlakte door uitspoeling en verweering takkig gekroesd is. Zij
heeft even als al de volgende nummers (701—707) eene heldere,
bruinachtig gele of grijsgele kleur, doch ter plaatse waar zij door
het waler wordt bespoeld, is zij aan hare oppervlakte koolzwart
en glimmend. Deze steensoort is zeer ligt van gewigt, geeft een
helderen klank, wanneer er met den hamer op wordt geslagen
en vormt aan den oever der beek de bovenste laag, zijnde
eene bank ter dikte van ö ä 8 voet, welke eene horizontale ligj?
57K
wijze heeft en zonder duidelijk in lagen te zijn verdeeld naar beneden
in de navolgende vormen overgaat, die steeds harder worden
, naar gelang men dieper komt en tevens meer en meer de hoedanigheid
verliezen om, met zuren behandeld wordende, op te
bruisen, hetgeen als een bewijs moet worden beschouwd, dat zij
allengs eene geringere gehalle aan koolzuur bezitten en dit eindelijk
geheel en al missen. — L. n". 701: ten deele veranderde kalkmergel,
een overgangsvorra. L. n». 702: gedeeltelijk nog meer veranderde
kalkmergel, waarin vele plekken kwartshard zijn en,
met het staal geslagen wordende, vonken van zieh geven, terwijl
andere plekken, die in een regtstreeks verband met de vorigen
staan, week, mergelachtig zijn en nog herkenbare, organische
overblijfselen bevatten. L. n". 703: dezelfde verharde kalkmergel
met holligheden, die, even als de blaasruimten in lava, gladde
wanden hebben, terwijl nog daarenboven talrijke kristallen in de
steenmassa voorkomen. L. n". 704: veranderde en puimsteenachtig
met blaasruimten doortrokkene kalkmergel, met enkele haarvormige
kristallen in de poren. L. n°. 70S: dezelfde puimsteenachtig
poreuse kalkmergel, waarvan de blaasruimten met gipsspaath
— biaderige gips — zijn gevuld. Deze gipsspaathmassa's
zijn volkomen kogelvormig, hebben de grootte van eene grut , eener
erwt of hazelnoot en vormen eene soort van neptunischen amandelsteen.
L. no. 706: een overgangsvorm in den daarop volgenden
toestand. L. no. 707: een grijs, poreus gesteente, dat uiterlijk op
trachiet-lava gelijkt, met enkele glazige feldspaath-, j a , hornblendekristallen,
welke in de grondmassa te voorscbijn komen, benevens
blaasruimten, die gedeeltelijk ledig, gedeeltelijk met gipsspaath
zijn gevuld. — Nu rijst de vraag: is deze laatstgenoemde vorm een
eruptie-gesteente, — is het werkelijk trachiet? en moeten de
vroeger genoemde vormen, wier blaasruimten, met hetgeen zij
omsluiten, geheel en al met dit gedeelte overeenkomen, zoomede
hunne langzame overgangen in L. n». 707, slechts worden beschouwd
als veranderingen van den kalkmergel, te weeg gebragt
door dit pyrolithisch gesteente — of is ook dit laatste eene veranderde
neptunische steensoort.? — TJithoofde de ontblootingen, ten
gevolge van de vlakke gesteldheid des bodems niet diep genoeg
11