
, l"ltu.
I
596
Westen naar Iiet oosten zijn gerigt, en onder een hoek van 40°
naar liet noorden bellen; de afgebrokene koppen dezer banken
strekken zieh bij Tjoeroek negteg in den vorm van kämmen,
met scberpe randen, in dwarse rigting uit door de breede bedding
der beek. Zlj zijn echter op vele plaatsen in 4, 6, ja,5hoekige,
doch meerendeels in vijflioekige zuilen, ter dikte van ä 1 voet
afgezonderd, welke eene gelijke lengte hebben als de dikte der
basalt-bank bedraagt; zij staan regthoekig op de afscheidingsvlakken,
en schijnen zieh onder een hoek van 40° van het zuiden naar
het noordi.-n uit de bedding der beek te verheffen; het uiteinde dezer
naanw aan elkander sluitende zuilen is aan de noordelijke zijde
dwars afgebroken.
Hoogst raerkwaardig zijn de door verweering ontstane vormen
van dit basaltachtig gesteente, die hier in alle mogelijke overgangen
waargonomen worden. Zoo lang dit gesteente, betwelk geen
olivien schiint te bevatten, versch is, heeft het eene zwartblaauwe
kleur, is glad op de breukvlakken, digt, er komen slechts zeer
kleine, drusenachtige blaasruimten in voor, waarin zieh kleine
kristallen bevinden, die voor het bloote oog ter naauwernood zigtbaar
zijn. De sterke werking, die bat gesteente op de naald nitoefent,
duidt aan dat het eene groote hoeveelheid niagneetijzer
in iijn verdeelden toestand bevat: L. n". 1015; zoodra het hegint
te verweeren, wordt de kleur lichter, zij blijft echter gelijkmatig
en zacht, is aanvankelijk zuiver grijs, wolkengrijs: L. n".
1014, vervolgens helder grijs, iets bleeker dan de vorige: L. n'^.
1015, later helder grijs met een groenachtig gelen tint: L. n».
1016 en eindelijk, bij voortdurende verweering, gaat de grijze
kleur in het bruine over: L. 1017, wanneer tevens holligheden
in het gesteente onlstaan en vlekken van verschillende kleur
zigtbaar worden. — Dat gedeelte van deze rotssoort, hetwelk voortdurend
door het water wordt bespoeld, verkrijgt aan de oppervlakle
eene zwarte kleur met helderen metaalglans: L. n". 1018,
niettegenstaande het van hinnen witkleurig is. Wij hebben dit
verschLjnsel reeds vroeger leeren kennen, doch nergens wordt het
in die mate vvaargenomen als hier in deze stil vlietende beken van
het distrikt Karang het geval is.
397
99. M. De laag verbrijzelde gesteenten met stukken van
bandagaat en onyx, die de nevenbeek Tji-Berem doorstroomt,
ten noorden der hoofdbeek Tji-Langla, hebben wij reeds vroeger
op bladzijde 232 in oogenscbouw genomen. De oorsprong dezer
kieselachtige steenbrokken is onbekend.
38. E. ^ M. Basalt-gangen, benevens mangaanerts tuss
e h e n veranderde mergellagen in het dal der Tji-Berem.
(Distrikt Karang.) In het hoogere gedeelte van baren loop, benoorden
de streken, opgeteld onder n». 36 en 37, stroomt de genoemde
beek tusschen twee evenwijdige geborgten in de rigting
van het west-noordwesten naar het oost-zuidoosten door een dal,
aan welks uiteinde het dorp Kankareng is gelegen. De zeer dikke
banken van kalkmergel en fijnen zaadsteen: L. n». 1028—1032,
die aan de hellingen van dit dal en in het hoogere gedeelte der
beekbedding ontbloot zijn en op kneedbare klei: 1027, rüsten, —
deze laatstgenoemde is in het lagere gedeelte van liet dal, in het
bed der beek aan de oppervlakte zigtbaar, — ook deze hebben
wij , benevens de kolennesten, fossile koralen en schelpen, die zij
bevatten, op twee verschillende plaatsen, op bladzijde 116 en 279,
met den lezer hehandeld. Op verscheidene plaatsen, zoo wel in
den bodem als aan de hellingen van het dal, worden eruptie-gesteenten
waargenomen, in wier nabijheid de doorbrokene lagen
groote veranderingen hebben ondergaan. Twee dezer plaatsen zuilen
wij nader in oogenscbouw nemen.
Aan de zuidelijke helling van het dal wordt een onregelmatig,
afgezonderd, basaltachtig eruptie-gesteente: 1036, gevonden in
de bedding der nevenbeek Tji-Paliir en wel aan den voet van een
waterval, welke zij in baren loop vormt; te rekenen van deze
plaats zijn alle lagen, welke henedenwaarts ontbloot worden gevonden
in de bedding dezer beek, verhard, ja, geheel en al verkieseld.
De dünne klei- en mergellagen zijn overgegaan in hoornsteenplaten,
wier structuur veelal dun schilferig is: 1037, welke
vonken van zieh geven, indien zij met het staal worden geslagen,
van buiten melkwit, van binnen veelal blaauwachtig van kleur
zijn. De bovenste helft van het gebergte, van den genoeraden waterval
tot aan de kruin des bergs, bestaat hoofdzakelijk uit zan-
I. if/ffi;
l, r.
r..
I • i
V .f.'
I ' f