
Ìi
namelijk worden gevomlen in het regenlschap Koeningan, stroomgel)
ied der Tji-Tjolang, dewijl zij lum water slechts door eene
enkele naauwe poort —eene dwarsdoorbraak door de bergkelen —
onllaslen; alvorens deze doorbraak wasgevormd, moest dedalbodem
noodzakelijkerwijze bedekt zijn geweest mei waleren een meer hebben
gevormd. (Vergelijk vroeger bladzljde 40, 73 en volgenden.)
Hei benedengedeelle des dalbodeins van Garoel, helwelk nog verscbeidene
meren beval, behoort insgelijks lol deze soort. (Zie II''®
afdceling G.-Goenloer en andere plaalsen.)
Geen enkel gevuld meerbelken op gansch Java heefl zulk eene
groote uitgeslreklbeid als bei plateau van Bandong, waarvan wij
reeds zoo menigwerf bebben gesproken ; bei beefl eene lengle van
7 , bij eene breedle van 5 geographische mijlen en ligi in zijne
middensle streken ter hoogle van 2120 voet boven den spiegel
der zee. Vnlkanische, plulonische en neptunische (terliaire) geberglen
vormen rondoni deze vlakle een wijden, op zeer verschillende
wijze gevorniden bergkrans, welke slecbts op eene plaats,
ten weslen van het plateau, doorbroken is door eene ontzaggelijk
diepe kloof, Sangjang eloet geheeten, waardoor heteenigeafvoerkanaal
van zijne vereenigde watermassa, de hoofdbeek Tji-Taroem slroorat.
Zacbt en slil vliet bei waler van dezen platean-slroom van het
ooslen naar bei weslen door de oostelijke, grootsle helft van het
plateau, omzoomd door vlakke, met gras begroeide oevers, die
bij een lagen waterstand als aarde- of kleiwand ter hoogte van
eenige voeten boven den spiegel van het waler rijzen. — Uithoofde
geene insnijdingen worden gevonden in deze oo«ie/y7ce helft
van het plateau, is hei ondoenlijk de inwendige slructuur er van
le beoordeelen. De oppervlakle van dit gedeelte, voornamelijk
in zijne zuidelijkste , laagste streken , is bijna volkovnen horizontaal
en onbebouwd, dewijl de Tji-Taroem na aanhoudenden, hevigen
regen menigwerf builen bare oevers treedl, ten gevolge waarvan
het plateau over eene uitgeslreklbeid van verscheidene palen in
het rond weder in een meer wordt berschapen. Ock in de booger
gelegene streken , die builen het bereik der overstroomingen zijn
gelegen, worden vele kleine meren, zonder loe-ofafvoerkanalen^—
overblijfselen van het voormalige, uitgestrekte meer, dat het gan-
441
sehe plateau onder zijne waleren bedekte — aangetroffen, die
Siloe worden geheeten en wier spiegel tbans veel lager is dan
de aangrenzende vlakle. Zij zijn in bet rond begroeid mei
moerasplanlen en wemelen vanzoetwalerscbelpen van verscbiiieiide
soort; vergelijk bladzijde 469 der Iste afdeeliug. - - Gansch anders
is de hoedanigheid der slroombedding in de weslelijke helft van
het plateau. Zoodra de Tji-Taroem gindschen porphier-dam beeft
bereikl, aan den voet van het veeltoppigeG.-Singa-Boeloelgebergte,
helwelk uit bei zuiden ver voorwaarts is geschoven (zie vroeger
bladzijde 387), dan verändert zij plotseling haar karakter van
plateau-stroom, op welks stillen walerspiegel kleine vaarluigen
zacbt heen gleden, en wordt berschapen in een woeslen bergslroom ,
die schuimend en bruisend voortijll. Maakle de bardheid van bel
plutoniscbe gesteenle elke uilspoeling van bei plateau boven den
rotsdam onmogelijk, mei uilzondering van eene gleuf, ter diepte
van ongeveer 5 à 7 voet, door de schuring van het waler in den
porphier zelve onlstaan, beneden den zoo even genoemden dam kon
het afstroomende water des le slerker werking uitoefenen , dewijl
hier slechts losse gesteentelagen voorkomen, die liglelijk weggespoeld
konden worden. De Tji-Taroem slort zieh derbalve (bans als een
45 voet hooge walerval — Tjoeroek-Djompong — van den porphier
wand benedenwaarls en strooml vervolgens door bei weslelijke
gedeelte der hoogvlakte (door de dislrikten Tjilokòtot en Rongga)
in eene kloof, welke, tusscben steile, meerendeels loodregle wanden
besloten, allengs dieper den bodem doorsni^jdlen eindelijk eene dieple
van 500 à 700 voet bereikt, toldat een Iweede, groole, zoo veel
lager gelegene plutoniscbe rotsdam nabij den Tjoeroek-Alimoen (zie
vroeger bladzijde 388) andermaal een beletsel vormt en het dieper
uilspoeten der bedding verhindert. Dewijl de wanden der kloof
zeer steil zijn en de oppervlakle van bei plateau volkomen horizonlaal
is, zoodat het ter wederzijde eene gelijke hoogte beeft,
verkrijgt de kloof, tusscben scherp toeloopende randen ingesloten,
zeer veel overeenkomst met een reusachlig kanaal, dal bet
plateau doorsnijdt. Zijn vele streken in de oostelijke helft van bet
plateau van Bandong onbewoonbaar, uithoofde zij gedurende den
regentijd telken male onder water staan, even uitgestrekte ge-
' i
i