
f I -
154
Vau die gebergLeii worden bestemd, welke op gelijke brecdte,
in gelijke zonen liggen, en ook dan nog siech Is in een b epe i l Leu
Zill, dewijl bei onderscbeid in dieren en planten, en der klimateu
waärin zij leefden, destijds, waarsebijnlijk evenmin als thans,
niet blootelijk ai'bing yan de alstanden der streken van den
aecjuator, inaav insgelijks van den graad van lengte waarop zij
waren gelegen, benevens van vele andere oorzaken. Gestekl,
dat in den Indischen archipel nederploiseien werden aangetrof-
Fen, die zieh in eene onafgebrokene reekshadden voortgezetvan
den toenmaligen lijd tot op den hnidigen dag, gedurende den
tijd dat de temperatuur der aardoppervlakte daalde van I I I , 5
tot op 8i ,5°F. , en dat het onderscbeid in de organische wezens
voornamelijk afhing van de temperatnur, dan volgt hieruit,
dat al deze afgezette lagen overblijfselen moeten bevatten,
welke venchillend zijn van de gelijktijdig te Luik bestaan hebbende
schepselen, terwijl de hedendaagsche ofdejongste ter-
Liaire lagen op Java gelijke fossile voorwerpen zouden moeten
oinslaiten als die, welke te Luik werden gevormd, tijdens aldaar,
in de steenkolen-periode, eene temperatuur van 81, 5» F,
lieerscbteener palmen tierden. Dit scbijnt echter niet bet geval
le zijn. Het is waar, er worden palmen in de steenkolenbeddingen.
te Luik aangetroifen en op Java groeijen thans nog talrijke
soorten van palmen; het microscopisch onderzoek, door
it! r. GOEPPEiiT in het werk gestekl, zal ons doen zien uit welke
boomsoorten de stcenkolenvlotten, die ik in de gebergten van
Java heb aangetroffen, meerendeels zijn zamengesteld, of dit,
uamelijk, mono- of dicotyledonische boomsoorten zijn; ^ma a r
de schelpdieren in de Javasche formatie aanwezig, komen niet
overeen met die, welke in de oudere Europesche formatien
woi-den gevonden, zij hebben in tegendeel eene grootere overeenkomst
met de la teve lertiaire vorming in Europa, met de zoogenaamdebruinkolen
formatie, waarin insgelijks palmen worden
aange troffen.
2». Of had de tropische zone, gelijk vele geologen b. v. gilpin,
i.YELi. 1) beweren, tlestijds eene andere ligging en lieerschte er in
•) Ten gcvolgc der allciigs iilnnts gvijpoiHlc sloopiiig der gcbcrgtou en hol oi.tstaan
van nienw lanrt, — ecner omzetthu/, — hecft er, volgcns het stolsel van lykh,, in
ilc ondcrünge ligging der vaste landen en zeei-n eene peviodieke. afwisscling plaats,
i 3
155
de gewesten, welke thans onder den aequator zijn gelegen,
een meer gcmatigd klimaat als te dier tijde in meer noordwaarts
gelegene zeeën het geval was, alwaar, bij voorbeeld in
die landen, waar de grootste hoeveelheid steenkolen zijn gevormd,
eene tropische wannt e heersehte? Maar ook dan zou de
gelijktijtligheid der vorming van neptunische lagen en formalien,
welke op eene verschillende breedte zijn gelegen, niet
bepaald kunnen worden naar de petrefacta, die zij bevatten.
In dat geval zouden de fossile overblijfselen van zeer oiide lagen,
welke in tropische zonen worden aangetroifen, misschien
ovei'eenkomen met veel jonijcre sedimentaire gesteente-voi-mingen
in noordelijke streken der aarde en met de organische wezens,
die zij bevatten. — Het scbijnt echter, dat de onjuistheid
dezer hypothese door talrijke feiten w^ordt aangetoond.
3". Of was er destijds, nameiijk, gedurende de steenkolenperiode,
allerwege over de g ansehe aardoppervlakte eene gelijhnatige
temperatuur verbreid, overcenkomende met den tegenwoordigen
tropischen w^armtegraad, = 81, 5o aan de kusten
van Java; •—• oefende de verschillende loodregte of scheve
stand der zon, ten opzigte van plaatsen op verschillende
breedte gelegen, destijds niet een verschillenden invloed uit,
moest daardoor niet een verschil in warmtegraad aan de oppervlakte
der aarde geboren w^orden, en werd het later aanwezige
onderscbeid van klimaat, naar gelang van het verschil in
breedte, waarop de aardzonen zieh bevinden, vooral sedert de
tertiaire période, eerst daardoor veroorzaakt, doordien de aardoppervlakte
allengs bekoelde, een grootergedeelte barer eigene,
uit bare ingewanden voortstroomende wannte, verloor en wel
in die mate, dat de eenige temperatuur, welke de oppervlaktc
der aarde thans nog bezit, haar bijna uitsluitend wordt medegedeeld
door de stralen der zon, zoodat deze alléén tusschen
de keerkringen, door hären loodregten stand, nog eene wannte
ten gevolgc wnarvaii het vaste land nn in de nabyheid van den aequator, dan weder
digtcr bij de polen ligt. De verschillende mate van gesehiktheid, welke land en
7,ce beziltcn om door de zonnestralen te worden verwarmd, en die het land in
een veel hoogeren graad bezit dan hot water, is, naar zijn gevoelen, de oorzaak van
het verscliil in klimaat en in gemiddelde temiieratunr van elke zone; deze ondergaan
cene periodieko afwisscling, wier terngkeer niet dan na vcrloop van inilliocnen van
jnrcn plaats grijpt.
II l |
t: