
€ "
vroeger aangeliaalde feiten, waaruit blijkt, dat het wrijvingsconglomeraten
zijn, door vulkanische uitbarstings-gesteenten
gevormd en opwaarts gedreven, die vervolgens werden blootgesteld
aan de werking van de baren der zee, onder water uitgebreid
werden en eene meer of minder duidelijkelaagsgewijze
verdeeling verkregen. Wijders mag men hieruit bet besluit opmaken,
dat zij in zeer verscbillende tijdperken zijn gevormd
geworden, dat sommigen moeten geacbt worden te bebooren
tot de basis van het neptunische gebergte, waarop in latere tijden
verscbillende en menigwerf zeer dikke lagen werden afgezet,
terwijl anderen door vroeger aanwezige lagen heenbraken,
waarover zij, namelijk, op de bovenste étage van het gebergte,
werden uitgebreid.
Dat het meerendeel der ganggesteenten in het neptunische
gebergte, welke de congiomeraten deden ontstaan, ouder zijn
dan de tegenwoordige vulkanen, dit zullen wij in het 10<ie
kapittel trachten aan te toonen.
Als een aanhangsel op de vroeger hehandelde vulkanische coughmeraat
bankeii van het tertiaire gebergte mögen wij alhier laten
volgen eene beschouwingderlosse, nietzaamverbondenebrokstukken
van vulkanische steensoorten, welke in lagen, verbazend
dik en uitgestrekt, rondom den voet van vele vulkanen
op Java worden aangetroffen. Zij bestaan bijna allerwege uit
scherphoekige brokstukken, wier grootte afwisselend à 10 voet
bedraagt, doch welke meerendeels niet dikker zijn dan I j- à 3
voet. Wat de hoedanigheid van het gesteente betreft, zoo bestaan
zij u i t eene trachietische lava, welke gewoonlijk poreus,
doch insgelijks menigwerf digt is en geene blaasruimten vertoont;
zij heeft, vooral in het laatste geval, eene zeer groote
overeenkomst met het gesteente, waaruit vele conglomeraatbanken
bestaan, die in het tertiaii'e gebergte worden gevonden.
Hierbij neemt men echter dit onderscheid waar, dat bij
de meesten der laatstgenoemde tertiaire congiomeraten eene
en dezelfde bank uit puinbrokken van een aantal verscbillende
steensoorten, of varieteiten eener steensoort bestaat, terwijl bij
de eerstgenoemden daarentegen eene groote gelijkvormigheid
wordt opgemerkt. In gene komen dikwerf brokstukken van
basait voor, welke in deze, — de hedcndaagsclie formatien •—
197
nimmer worden aangetrolfen. De laalstgenoemden zijn slechls
eene puinmassa, die uit los opeengehoopte stukken bestaat,
terwijl gene, de tertiairen, overal innig aaneenverbondeu zija
en in elkander passen, zelfsdaar, waar geen bindmiddel zigtbaar
is. Het wezenlijke onderscheid echter tusschen beide soorten
ligt in de wijze van hun ontstaan en in hunne ligwijze. Gene
werden afgezet onder, en gedrukt door de zwaarte eener zoutwaterzuil,
vervolgens totbanken uitgebreid; menigwerf worden
daarin de overblijfselen van scheipdieren en andere zeebewoners
aangetroffen, doch deze bezitten geene laagsgevvijze
afdeeling en traden, tijdens zij werden afgezet, terstond in
aanraking met de vrije lucht ; zulks geschiedde, namelijk, deels
doordien zij uit kraters werden opgebraakt en vervolgens uit
de lucht nedervielen, deels, en dit had het ixienigvuldi«sl,
plaats, doordien zij over den rand der kraters werden heengeschoven.
Dan rolden zij längs de hellingen der kegelbergen benedenwaarts
en gleden over den voet dier bergen verder voorwaarts,
ten gevolge van hunne eigene zwaarte en van de drukking
der massa's, welke later uit den vulkaanschacht opgeweld
op de eerstgenoemden volgden.
Het zijn voornamelijk de navolgende vulkanen, i) welke door
dergelijke puinlagen van trachietische lava-soorten worden omringd,
en welke bij vele dier vulkanen nog dagelijks door de
uitgeworpene Stoffen verder uitgebreid en opgehoogd worden.
Aan d | n noordoostelijken, oostelijken en zuidoostelijken voet
van den Gede worden puinlagen gevonden, die zieh uitstrekken
van den voet van den Megamendong tot aan Tjandjoer;
zij hebben eene groote dikte en bestaan deels uit grove stukken,
deels uit fijne, tufachtige steensoorten, waardoor de
beken (tji) Koendoel, (tji) Berem, (tji) Andjoer, bare kloven
hebben uitgespoeld, welke de weg van Megamendong naar
Tjandjoer overschrijdt. Aan den noordwestelijken en noordelijken
voet van den Boerangrang worden dergelijke lagen waargenomen.
Aan den noordelijken voet van den Patoewa vindt
men ontzaggelijk groote puinlagen, welke zieh uitstrekken in
'i
'11
0 Breedvoerigcr is dit punt, betreffende de hier opgenoemde vulkanen, beliantleld
geworden in de Il^f afdeeling van dit werk.