
m
•i'i
«.
M I
,t'
266
oeverwaud uitsteken; cleze kolen zijn echter niet nader door
mij onderzocht geworden.
Vlolten in de tji Kadoe, zes tot no. zeven. •—• 6°. Een half
nur gaaus boven zijne monding vormt de linkeroever een zeer
steilen wand, welke bestaat uit witte, kwartsachtige zandsteenlagen:
L. n°. 497, die van het westen naar , het oosten zijn
gerigt en onder een zeer steilen hoek naar het zuiden hellen.
Ongeveer ter hoogte van 50 voet boven de bedding der beek
bespetirt men een vlot, ter dikte van 3 voet, dat uit zeer goede,
vaste, glänzend zwarte kool bestaat: L. n». 315, waarvan de
dekkende (aan de zuidzijde) eene zandsteenlaag is; daarop volgt
lager stroomafwaarts eene geelachtig grijze thon-laag, ter dikte
van 1 voet, waarna weder een kolenvlot wordt gevonden,
ter dikte van 2 voet, hetwelk ten deele onrein, schilferig, met
thon-blaadjes doortrokken is en door middel van eene 10 voet
dikke, ten deele bitumineuse, zwartachtig gestreepte zandsteenbank:
L. n°. 496, gescheiden is van eene derde, biaderige
kolenkleilaag, ter dikte van 2 voet. —7®. Op eenigen afstand
stroomopwaarts van het vorige vlot, vormt de beek een kleinen
waterval, aan welks voet het 7de ylot, dat een dikte heeft van
3 voet, aan den regteroever der beek wordt gevonden; deszelfs
rigtwijze is van het westen naar het oosten, het helt onder een
hoek van 50® naar het zuiden en is door eene dünne thon-laag
van de liggende (eene zandsteenlaag) gescheiden, doch is in
regtstreeksche aanraking met de dekkende zanclstee^biag; de
kool is goed, sterk glänzend: L. 316.
Vlotten in de tji Pitjoeng, n'>. acht tot tien. — 8°. Dit vlot
hecft eene dikte van 1 | voet en ligt geheel en al tusschen zandsteenlagen
ingesloten; het bestaat slechts voor de helft, namelijk,
in de nabijheid van de dekkende, uit zuivei'c kolen, terwijl
de wederhelft uit biaderige, onzuivere kolen is gevormd, loopt,
geheel verschillend van de vorigen, van het noorden naar
het zuiden en helt onder een hoek van 25" naar het oosten.
•— 9°. Dit heeft eene dikte van drie voet, bestaat uit zeer
goede, zuivci'e kolen, en ligt tusschen zandsteenlagen: L. n®. 510;
eenige dier lagen bevatten zeer vele kwarts-rolstcenen, ter dikte
van I ä 1 duim: L. n". 500. — 10®. Dit vlot is niet nader onderzocht
geworden.
267
Vlotten in de iji Pinamj w®. elf tot deriien. Slechts een
dier vlotten heeft eene dikte van drie voet; dit is het laatste
vlot, hetwelk ik aan de noordwestelijke zijde des bergs heb
gevonden; al de volgenden liggen aan deszelfs zuidoostelijke
zijde.
Vlotten in de tji Nangegeng, h®. veertien tot n". vierentwintig —
14®. Boven de monding dezer beek in de tji Panamboelan, doch
op een geringen afstand van daar, wordt aan den linkeroever
eene ontblooting gevonden eener dünne kolenader. — 15®. Aan
den linkeroever der beek worden verscheidene kolenlagen aangetroflen,
waarvan de niiddenste 3voetdikis. — 16®. Dit vlot
heeft eene dikte van { voet en ligt aan den regteroever der beek.—
17®. Een vlot aan den regteroever. — 18®. Aan den regteroever
wordt eene ontblooting waargenomen van 2 vlotten, welke
door middel eener 3 voet dikke zandsteenlaag zijn gescheiden.
Het bovenste heeft eene dikte van 3 voet, het benedenste, dat
onder water hgt, schijnt dikker te zijn dan het vorige; zij zijn,
van het westen naar liet oosten gerigt, en hellen onder een hoek
van 25® naar het noorden. — 19o. Een vlot, ter dikte van 2 voet,
welks dekkende eene zandsteenlaag is. •— 20®. Dit heeft eene
dikte van | voet. — 21®. Een vlot ter dikte v a n l voet. — 22®. Ter
hoogte van 375 voet boven den Spiegel der zee vormt de beek
een kleinen waterval, ter plaatse waar zij zieh in hären buitengewoon
kronkelenden loop, die aldaar van liet oosten naar
het westen was gerigt, naar het zuidwesten heenwendt; •—
algemeen genomen, heeft zij eene zuidoostelijke i'igting. Aan
den voet van den waterval ontwaart men tusschen zandsteenlagen
den kop van een vlot, ter dikte van 4 voet, dat dwars
door het bed loopt, namelijk ,van het zuid-zuidwes ten naar het
noord-noordoosten en onder een hoek van 45° naar het oostzuidoosten
helt. Het is eene zeer goede, homogene, zeer harde,
vaste en zuivere kool, welke pikzwart van kleur en sterk glänzend
is: L. n". 320; de dekkende is eene zandsteenlaag, ter dikte
van 5 voet: L. no. 509. — 23». Op een lijnregten afstand van
ongeveer 800 voet noordwaarts van het voorgaande vlot,en 75
voethooger, wordt aan denlinkeroeverderbeckecjieontblooting
aangetroifen van een kolenvlot, dat 3 voet dik is; hetzelve bestaatuit
eene zeer goede kolensoort: L. n®. 319, die, wat betreft
4 <