
2 U
(lat eene in hei oogioopende groene kleur heeft. Eene ontbloo-
Ling van dit gesteente wordt gevonden in de naLijheid der brug,
welke op den weg van Tandjoeng naar Bodjong peter over
de beek is gelegd; deze ontblooting reikt stroomafwaarts tot
verre beneden de warme bron n«. 20 welke wij op bladz. 1315
der Ilde afdeeling hebben bescbreven. De brug verbindt de
beide oevers van liet 15 ä 20 voet diepe kanaal, betwelk de beek
zieh in het gesteente heeft uitgespoeld; dit kanaal gaat verder
benedenwaarts, dat is, ten noorden van de brng, over in eene
diepe, ontoegankelijke rotskloof, welke den voet der wederzijdsche
bergen, waar tusschen aanvankelijk eene breedere dalbodem
lag, alliier van een Scheidt.
De wanden van het kanaal zijn allerwege door het water uitgelioold,
vol gaten, doch aan het daar tusschen gelegene gedeelte
eilen en glad. De brekzie bestaat uit stukken, welke meerendeels
zijn afgerond, eene grootte hebben van 1 duim ä 2 voet,
doch veelal van 3 diiim en eene helder groene kleur bezitten, die
in het grijze of witachtige overgaat. Deze steensoortis digt of
zeer fijnkorrelig, ruw op de breuk, oneiFen, als met poeder bestrooid,
doch hard en vast; op die plaatsen, waar het gesteente
niet geheel gelijkvormig is, laten zieh geen andere bestanddeelen
waarnemen dan kleine, kleiu'looze of glasgroene kristallen.
De meeste stukken hebben slechts eene vaste, donkerkleurige
kern overgehouden, terwijl de laag, welke deze kern omsluit,
verweerd, week, aardachtig en bleek van kleur is. De puinbrokken,
waar tusschen ook enkele kwartsstukken worden gevonden,
liggen hier zeer digt nevens elkander, eiders verre van
een in een deeg, welke mede groenachtig van kleur is; op vele
plaatsen begint dezelve te verweeren, is hij daardoor week geworden,
ten gevolge waarvan de oorspronkelijke, groene kleur,
meer en meer verbleekt en wit wordt. Deze onderste, vaste brekzie
bank is aan de wanden der kloof, beneden de brug, bedekt
met eene brekzie-laag, welke 20 voet dik, iijner van korrel en
ligter verwrijfbaar is dan de vorige; ook deze heeft eene witachtig
groene i) kleur. Zij gaat over in de bovenste zandmergellaag,'
welke eene dikte van 10 voel en eene geelachtig grijze
») Color glaucus.
If
i!l Ji-. ^
^ i
[ il
h
I iir'
mm
t i ii-'-l
215
kleur heeft, zoodat de gezamenlijke dikte der — horizontaal
hggende — lagen, die aan den wand ontbloot zijn, te rekenen
van den bodem der beek, 50 voet bedraagt. Tusschen de lagen
1 en 2 heeft het beekwater hier en daar eene horizontaal sengte,
spleetvormige kloof uitgespoeld. In L. no. 7 4 4 ^ 7 4 7 zien
wij de puinbrokken dezer brekzie in hunnen verschillenden
toestand, naar mate zij nog frisch of reeds meer verweerd zijn.
Beneden de zoo even genoemde kloof verwijderen zieh de
wanden van elkander, verbreedt zieh de dalbodem weder tot
eene kleine vlakte, gevormd door de rolsteenbank, waaruit de
warme bron n°. 20 entspringt; ook hier is de groene brekzie de
liggende laag en rijst zij op menigvuldige plaatsen in de beddmg
der beek op uit de rolsteenen, welke haar bedekken. Verder
benedenwaarts nadert de wederzijdsche voet der bergen,
namelijk, van den g. Soebang aan de eene of regterzijde en de
groenkleurige conglomeraat-bank aan de andere of liiikerzijde
der beek, elkander op nieuw en vormen zij andermaal eene kanaalvormige
rotskloof, aan welker linkerwand het conglomeraat
ten duidelijkste eene laagsgewijze verdeeling vertoont.
De goenoeng Soebang bestaat uit eene groenachtig grijze,
meer trachietische dan diorietische steensoort: L. n«. 738—739.
Hij rijst op, als eruptie-berg, in de onmiddellijke nabijheid van
den voet des breukrands van de bergschots Tjidamar, aan den
voet van den 1,330 hoogen, in evenwijdige lagen afgedeelden
Brengbreng-muur. De snialle spieet tusschen beiden is ten deele
met rolsteenen en gruis, ten deele met de straks beschrevene
groye b^pkzie gevuld, en herschapen in een vlakken bodem,
welke hier breeder, eiders smaller is. De groene brekzie wordt
nergens eiders in eenig gedeelte van het dal gevonden dan aan
den voet des g. Soebang, terwijl zij, als het wäre, het uitwendige
bekleedsel van dezen berg vormt. Te regt mag deze brekzie
derhalve worden beschouwd als een tvrijvings-conglomeraat, ^evormd
bij het opstijgen van den g. Soebang, die tevens de
eenzijdige opheffing veroorzaakte van den Brengbreno-. De
puinbrokken, welke thans den dalbodem bedekken, werden
hierop voor een gedeelte onderwateruitgebreid en meer ofmin
dmdehjk afgedeeld in banken, wier vorming derhalve jonger
IS dan die der laatstgevormde, bovenste laag van den Breng-
' lf
., i I
f