
" I í
! .>
294
welke aklaar worden aaiigetroffen tusschen zacht hellende lagen
van Idei en weeken zandsteen; op bladzijde 255 hebben wij gesprokeii
van de verkieselde boorastarainen, die losgespoeld zijn
uit deze lagen en Ihans op de koppen er van voorkomen en hier
en daar worden aangetroffen, terwijl wij op bladzijde 206 den
Witten luf, met kwartskristallen vermengd, hebben leeren kennen,
welke, te rekenen van Bódjong manik, zieh vele mijlen naar het
noorden nitstrekt en het bovenste bekleedsel van het land vorint.
Eeo ander lid dezer formatie, dat aan de oppervlakle voorkomt
en op gindsche kolenhoudende lagen rnst, is eene zeer uitgestrekte
kalkbank, welke aan de linker- of zuidzijde der Tji-
Oedjoeng, zuid- en oost-zuidoostwaarts van Bödjong manik wordt
aangetroffen. Aldaar vindt men, namelijk, den noordelijken rand
der bank, welke, hier nieer, eiders minder steil, vijftig á honderd
voet afdaalt. Zonderling kronkelende, lange holen en spleten
loopen door deze bank. Een dezer holen strekt tot onderaardsch
bed aan de Tji-Bioek ter lengte van meer dan I paal; ten zuiden
van Bödjong manik komt deze beek aan den voet van den wand
weder te voorschijn. Door een ander hol stroomt de Tji-Majang
minstens over eene uitgestrektbeid van 2 palen onder het gebergte
heen ; zij komt te voorschijn aan den voet van een wand,
die ter hoogte van 10 á 15 vademen oprijst, in eene oost-zuidoostelijke
rigting van Bodjong manik is gelegen en van laatstgenoemde
plaats binnen een uur te voet kan worden bereikt. Een
kwartier unrs verder oostwaarts komt de hoofdbeek TJi-Oedjoeng
uit eene smalle spieet der bank te voorschijn, vormt over de
afgebrokene wanden der kalkrots verscheidene watervallen, Tjoeroek
Boegis geheeten, en zet vervolgens baren loop voort door
eene kloof, die zij ter diepte van 30 á 50 voet in den kalksteen
heeft uitgespoeld. Te rekenen van dezen waterval tot aan Bodjong
manik is de zuidelijke oever der beek | á l^-paal verwijderd van
de kalkbank, welker rand algemeen genomen van het oosten
naar het westen is gerigt, terwijl de Tji-Oedjoeng daarentegen
door dit gedeelte van het land over het algemeen in de rigting
van het west-noordvi'esten stroomt. Het is duidelijk, dat de bank
in vroegeren tijd verder naar bei noorden reikle, maar verbrijzeld
Mi
i' • fi '
295
{!T;Tir « i ' . /, ' I I
is geworden door de werking van deze en andere beken, want
groot is het aantal klippen, die afzonderlijk hier en daar in deze
tusschenvlakte oprijzen.
Van het punt waar de Tji-Majang uit haar onderaardsch bed
te voorschijn komt, welk hol 15 voet hoog en 6 voet breed is,
bestaat hare bedding uit den gewonen, weeken zandsteen, welke,
met zuren behandeld wordende, opbriiist, van binnen eene blaauwachtige,
aan zijne oppervlakle eene leemgele kleur heeft. Het
water heeft zieh derhalve een bed gevormd aan de grenzen der
beide gesteentelagen, tusschen de dekkende en de liggende laag.
De dekkende laag, de koolzure kalk, is witachtig geel van kleur,
hard, digt en vormt eene onregelmatig met spleten doorgroefde
rotsmassa; niettegenstaande hare dikte laat zieh in deze massa
geene duidelijke laagsgewijze structuur waarnemen. Overal ziet
men duidelijk herkenbare koralen en zeer vele kleine versteende
schelpen : L. n». 408 (van den Tjoeroek-Boegis) en : L. n". 407
(van den wand nabij den uilgang van het hol der Tji-Majang).
Oostwaarts en noordoostwaarts van den mond van dit hol, aan
den voet van een ingestort gedeelte van den wand, dat in puinbrokken
verstrooid in het rond ligt, treft men geheele banken
van schelpen aan, die veel overeenkomst hebben met oesterschelpen.
In het dal der Tji-Liman, tusschen het dorp Séréweh
en den G.-Liman, worden afzonderlijk staande kalkrotsen gevonden,
welke eene geringe hoogte hebben en overblijfselen zijn van verbrijzelde
banken : L. 416, 417. Het gesteente heeft eene
grijze kleur. (In hetzelfde distrikt.)
3 . Aan de zuidzijde des G.-Liman wordt eene bank van
grijzen kalksteen : L. no. 424, aangetroffen, welke op een vulkanisch
rotsgesteente rust. Zie lager hoofdstuk 10. (In hetzelfde
distrikt.)
In den dalbodem der Tji-Bodjong paré, in de nabijheid
van Tjigemblong. Banken van grijzen, digten kalksteen : L. n». 429
en 436. (In hetzelfde distrikt.)
Ä. In het dal der Tji-Masoek tusschen dedorpen Tjimasoek
en Hoiwala, welke aan de vorige landstreek grenzen. Een dergelijke
grijze kalksteen : L. no. 447, welke in massa's van aanmerkelil-
J
iS