
290
2(1. — Laat zicli de vorming van kolonvlolten sleclils cleakLaaf
achlen, in de n a h i j h c k l des laiids, in ondiepe baaijen, alwaar de
mondingen van vele rivieren werden gevonden en eene groote
menigte drijfliout heen spoelde, — of wel op liet land zelf, Indien
men daarLij uitgaat van de veronderstelling, dat dit land
was bedelit niet ontzaggelijk uitgestrekte wouden en later andermaal
Leneden den spicgel der zee daalde, — zoo wordt deze
laatste veronderstelling bevestigd door liel feit, dat de grofkorrelige,
kwartsachtige zandsteensoorten, waar tussclien de vlotten
worden gevonden, geene dierlijke versteeningen bevatten.
Waren toclideze zandsteenen afgezet geworden in volle zee, dan
zonden er fossile overblijfselen van scbelpdieren en andere
zeebewoners in aangetroffen worden. De daling des bodemsmoet
t r a p s g e w i j s bebben plaats gegrepen, en bij elke daling moet
eene tusselienpoos van stilstand zijn gevolgd, die lang genoeg
aanhield, om intnsscben nieuwe wouden te doen opgroeijen,
die de bouwstofFen konden leveren tot bet vormen van een
nieuw kolenvlot. Dergelijke dalingen, met vrije tusscbenpoozen,
gedurende welke wouden opgroeiden, moeten zieh in de
nabijbeid der tji Madoer 27 malen bebben berbaald, want zoo
groot is bet aantal kolenvlotten, lietwelk aldaar boventbans
echter, ten gevolge van bet omkantelen der formatie,
nevens- elkander wordt gevonden.
3". — Groote stroomen hadden reeds destijds hunne uitwatering
in zee en d r i j f h o u t werd door hunne werking op groote
afstanden der kust, van waar het oorspronkelijk was, in den
oceaan voortgestuwd, waardoor afzonderlijk liggende kolennesten
ontstonden. Deze komen derhalve insgelijks voor in
de iijnkorrelige, weeke zandsteenen, welke, met zuren behandeld
wordende, opbruisen en waarin fossile overblijfselen van
zeeschelpdieren worden gevonden, ja, men treft dergelijke nesten
zelfs aan in den kalkmergel; zie vroeger. De platte gedaante
der fragmenten van boomstammen, welke in het midden dikker,
doch naar de zijden allengs smal toeloopen, — die lettsv
a r n i i g zijn, — getuigt van de groote drukking, welke zij te
verduren hadden.
4". — Niet sleehts de afzonderlijk voorkomende fragmenten
van boomstammen, welke verstrooid worden aangetroffen in
201
verschillende lagen der formatie, maar insgelijks de uitgestrekte
houtlagen in Zuid-Bantam, zijn overgegaan in pikzwarte,
sterk glimmende kool; zoowel wat hetreft de uiterlijke,
physieke eigenschappen, als het chemische zamenstel
heeft deze kool eene grootere overeenkomst met de steenkool
der zoogenaamde steenkolenformatie dan met de b r u i n k o l e n y a n
het Europesche tertiairegebergte. Dezezelfde aanmerking geldt
evenzeer ten opzigte der vroeger genoemde vlotten, welke
voorkomen aan de tji Siki en aan de tji Madoer, ja, zelfs ten opzigte
van eene menigte der iijnste kolenaderen, die hier en daar
ni zeer vele zandsteenlagen worden aangetroffen. Maar er komen
daarenboven vlotten voor, gelijk de vlotten teßödjongmamk,
welke eene groote overeenkomst hehben met de Europesche
tertiaire pikkolen, terwijl anderen op de gemeene
bruinkolen gelijken, waarvan het houtachtige weefsel sleehts
zeer geringe verandering heeft ondergaan. Doch zetten wij onze
beschouwmg voort der eerstvermelde, helder ghmmende, ja,
menigwerf een metaalglans bezittende kolen, die pikzwart
van kleur en homogeen zijn, waarin het bloote oog geen
spoor der voormalige houtstructuur meer kan ontdekken.
Zij leveren ons het bewijs, dat de natuur op Java het middel
bezat om, in een nog zeer jong tertiair tijdperk, fossile
kolen te doen ontstaan, welke eene volkomene overeenkomst
bezrtten met de Europesche steenkolen, die echter millioenen
van jaren jonger zijn dan deze. De kool van het vlot in de
nabijheid der tji Madoer, n". 23, bevat in bare coak 61, 0. p. c.
koolstof en 2, 2 p. c. asch. De gemeene bruinkool van Keulen
bevat, volgens Regnault, sleehts 30, 61 p. c. koolstof en 5, 49
p. c. asch en de bruinkool van den berg Meisner, in Iiet Keurvorstendom
Hessen, welke wordt beschouwd als de beste van
alle bruinkolen, bezit niet meer dan 46,73 p. c. en 1,77 p. c. dierzelfde
bestanddeelen. De bruinkool van den Meisner bezit deze
uitmuntende, zwarte, helder glimmende eigenschap sleehts in
de nabijheid van bare dekkende, welke uit eene thon-laag bestaat,
waar boven eene basalt-bank wordt gevonden, terwijl
zij in de nabijheid van de hggende in eene gemeene bruinkool
overgaat. Deze overgang der bruinkool, die aan de bovenzijde in
„zwart- en glimkool" herschapen is, M^ordtdöorde meeste geo-
{
Ii . ,
I»I
1
• s