
' I
I
i, '
i
ir!^
met de sahlbanden in £ ä 2i- voet dikke, verticaal staaüde platen
afgescheiden, die echler zelden op eene groote uitgeslrektheideene
gelijke dikte behouden; zij wiggen daarentegen meest allen in eene
schuine rigüng uit, op gelijke wijze als wij zulks hebben waargenomen
bij den porphier van Tjimas. Op vele plekken, vooral
ter plaatse waar de gang legen den steilen dalmuur opsUjgt, zijii
deze plalen door dvvarssplelen meer of min in teerlingvormige
sliikken afgezonderd. In de afscheidingssplelen worden hier en
daar kalkspaalh-aderen: L. n°. 641 gevonden, en kalkspaalh vult
insgelijks de blaasruimten, die op vele plekken, nanielijk, waar
liet gesleenle in aanraking komt mel de neplunische lagen — in
de salilbanden — aanwezig zijn, zoodat bei alsdan een augietporphiermandelsteen:
L. 640, vormt. Het gesleenle is in de
naauwste aanraking met de zandsleenlagen, die het heeft doorbroken,
ja, is op menige piek als het wäre er raede zaämgesmolten
en deze zandsleenen zijn alsdan zoo hard, vast en kristallinisch:
L. n". 639, dat zij , bij banne zwartgrijze kleur, mögen
worden beschouwd als een tusscbenvorm tusschen den augietporphier
en den minder harden zandsteen, die zieh op een grooteren
afstand van dezen gang bevindt en eene grijze kleur heeft.
Een kwartieruur gaans hooger opwaarts ligt het dorp Tjiljengkol
in den dalbodem, welke aldaar eene aanmerkelijke breedle heeft.
Vergelijk den hornblende-porphier in de nabijheid van Lembang,
waarin even groote hornblende-krisiaWen voorkomen als de angietkrislallen,
welke alhier in het gesleenle worden gevonden; zie
bladzijde 53 der IPe afdeeling.
14.. E M. Augiet-porphiergang in de Tji-Kawoeng.
In het bed dezer beek wordt een augiet-porphiergang: L. n°. 64S,
gevonden tusschen den waterval, welke deze beek vormt en de
plaals, waar zij zieh mel de Tji-Kand6 vereenigt (zie 1. c. en J. III
Ficjuur 15). Deze gang is slechts 1 ä voet dik, strekt zieh
uil in de rigling van noord ten oosten naar zuid ten westen door
de zandsleenlagen, welke laatslen van het wesl-zuidweslen naar
het oost-noordooslen zijn gerigt.
In een meer zuidv^^aarls van hier gelegen gedeelle van dezen rotsmuur,
namelijk, aan den voet van den mel diepe gleuf uilgespoelden
m m
369
U M
wand, waarover de Tji-Letoek als Tjoeroek-Poenljak manik zieh nederslort
(zie vroeger bladzijde 33 en 78 en J. III. Figuur 13),hebben
de zandsleenlagen groote veranderingen ondergaan. De lagen zijn
hier van het noorden naar het zuiden gerigt, en hellen onder
een hoek van 23 à 30° naar het oosten; bare dikte is afwisselend
3 à 10 voet, doch bedraagt meerendeels 4 à 5 voet. De bovenste
deelen van den wand beslaan voor het groolste gedeelle uit tame-
Iijk iijne, onveranderde zandsleenlagen van grijze kleur: L. n".
6S0, waar tusschen anderen, meer kleiachtig iijne, doch harde
zandsteensoorten : L. n». 653, voorkomen; meer benedenwaarts
trefl men aan zeer harden, veranderden zandsteen: L. n°. 652,
zeer hard, zandsleenachlig conglomeraat met evenwijdig loopende
lichtere en donkere slrepen : L.'n». 653, op welks breukvlakken
men hier en daar hoogst eigenaardige figuren van gestreepte ligchamen
: L. n". 6o4, ontwaart, — wijders helder grijskleurigen
zandsteen, die zeer hard en kristallinisch is geworden, doch nog
dnidelijk zieh verloont als eene conglomeraatvorming : L. n«.
656, en eindelijk zandsteensoorten met afgescheidene, glazige
feldspaalh-krislallen, die zoo geheel en al kristallinisch van zamenstel
zijn, dal men ze ter naauwernood kan onderscheidenvan
trachiel. Vele deelen dezer lagen verloonen zelfs eene rhombische
afzonderini? en breken onder den hamer in kleine scheef-vierhoekige
slukken, die scberp van kant zijn, ten gevolge waarvan
het — bij de zoo van lieverlede plaats grijpende overgangen van
zandsteen in schijnbaar trachielische eruplie-gesleenten — zeer moeijelijk
wordt om le beslissen of hier een werkelijke trachiel-gang
(L. no. 657) laag- of plaatvormig tusschen de van hoedanigheid
veranderde zandsleenlagen is doorgedrongen of niet.
15. M. Verkieselde lagen der terl iaire formatie in de
Tji-Mapag. Enige palen zuidooslwaarts boven de plaats van
den Linggoeng -muur, waar de vroeger vermelde waterval der
Tji-Leloek wordt gevonden, ligi het dorp Tjimapag en stroomt de
beek van gelijken naam al kronkelend door bei breed heuvelachtige,
zacht golfvormige hoogland. Den laagsgewijze bouw van het
gebergle ziel men zeer fraai en duidelijk ontbloot in de bedding
der beken en men kan verseheidene palen ver gaan over de kop