
Iioiiden, lervvijl zieh in legendeel zwaveligzuurgas in groote liocveelheid
onlwikkelt, waardoor zvvavelziuir in het water wordt gevornjd.
Dil laalslgenoemde beslanddeel zal zieh alsdan hoofdzakeiijk
verbinden met kleiaarde, aangezien uit het belangrijke onderzoek,
door den heer AIAIER in het werk gesteld, is gebleken,
dat het hoofdbestanddeel der vergane Irachielrolsen — van de
wilachlige klei, — die aan den oever van het meer wordt ge-
Yonden, is kieselaarde, maar voornamelijk kleiaarde. Deze klei,
waarin het trachitische gesteenle, vooral in de nabijheid der
solfatara, ten gevolge van de werking der vnlkanische dampen is
omgezet — nadat de kali daaruil was verloren gegaan — bevat,
volgens de analyse door den heer MAIER gemaakt, in 100 grammen:
kleiaarde met eenig ijzeroxyde 61,43 , kieselaarde 26,48,
water 10,88 , kalk, bitleraarde en verlies 1,21 ; derbalvebestanddeelen,
welke men reeds vooraf mögt verwachten, dat hier
zouden worden aangetroifen, dewijl de op Java voorkomende
Irachiet-soorten voornamelijk uit diglen en glazigen veldspaath
zijn zamengesleld. Men vergelijke hiermede de uitmunlend fraaije
omzettingsprodacten, welke wij vroeger in den krater des G.-
Wajang hebben aangelroffen : L. n". 63 tot 70 en besehreven
zijn op bladzijde 72 en volg. der afdeeling.
Het onderscheid, dat waargenomen werd in de hoedanigheid
van het meer (Telaga-) Bodas in 1837 en 1851, kwara hoofdzakelijk
hier op neder: dat het meerwater in het laatst bedoelde
tijdstip eene geringere hoeveelheid zwavelzure kleiaarde en vrij
zwavelziiur bevatte, dan in 1837 het geval was, terwijl er eene
veel groolere hoeveelheid zwavelwalerslofgas in aanwezig was en
meer zwavelmelk uit het water neergeploft en er uit afgezet was
geworden. Dit praecipitaat werd insgelijks aangetroffen op de
steenen van de bedding der beek , welke uit het meer stroomt.
Eene hoeveelheid van dit bezinksel werd van de steenen afgeschrapt
en door den heer MAIER onderzocht; het bevatte in 100
grammen : zwavel 76,5S9 en andere bestanddeelen 23,441, welke
laalslgenoemden hoofdzakelijk beslonden uit aluinaarde, kieselaarde,
Ijzeroxyde, kalk, magnesia en water.
Ik geloof, dat mijne bescbouwing riopens de hoedanigheid en
v i : . ' n, •kww;.' m
479
het onlslaan dezer Javasche kratermeren, medegedeeld op bladz.
1355 en volg. der II"^" afdeeling, volkomen juist is: namelijk,
dat deze meren gevormd worden door regen- of beekwater, hetwelk
naar deze bekkens heenstroomt en zieh daarin aanboopt,—
en dat dit zoet water eerst in het kralerbekken zelf in mineraalwater
wordt herschapen, door dien eene grootere of geringere
hoeveelheid van de bestanddeelen der trachiet- en lava-rotsen,
waaruit de bodem en de oevers der meerbekkens bestaan, door
het water opgelost worden.
Ten gevolge van de werking der gloeijend heete waterdampen,
benevens der zwaveligzure dampen, bevinden zieh deze rotsen, namelijk,
in een ontbonden, weeken toestand en leveren de vaste bestanddeelen
aan bei waler, waarbij de vulkanische haard geene
andere bestanddeelen voegt dan zwaveligzuurgas en zwavelwaterstofgas,
welke zieh mededeelen aan het water in het bekken aanwezig,
en zijne oplossende kracht verhoogen. Door ontleeding of
hoogere oxydatie dezer gassoorten vormt zieh deels zwavel, welke
zieh zet aan de randen der solfatara's, deels zwavelzuur, dat in
opgelosten toestand in het water wordt aangelroffen en zieh met
verschillende aarde- en alkalisoorten verbindt, •— deels zwavelmelk,
die als bezinksel uit het water wordt neergeploft; maar
klei en kieselaarde hebben verre de overhand onder de verweeringsproducten,
die aan den oever en op den bodem van het
meer voorkomen, en derbalve zal zwavelzure kleiaarde in het
meerendeel der kraters, vooral in de nog sterk werkzamen,
het hoofdbestanddeel van het meerwater uitmaken. — In deze
groote scheikundige werkplaatsen der natuur hebben ongetwijfeld
voortdurend ontleedingen en nieuwe verbindingen der stoifen plaats,
welke dan andermaal worden omgezet, zonder dat ooit slilstand
ontslaat en dewijl de vulkanische en meteorologische oorzaken,
welke hierop invloed uitoefenen , zieh nu eens meer, dan weder
minder günstig of krachlig doen gevoelen, zoo volgthierui l :dat de
hoedanigheid van het water der kratermeren of beken — eigenlijk
gezegd — geen uur lang onveranderd dezelfde kan zijn.
De hoeveelheid reeds gevormd mineraalwater, welke van buiten,
längs de omringende wanden, in den krater afdaalt, kan slechls
a