
I i miÉi i'.-iiitirfriiWBa!
' ' I i''
i
•y
%
ipi
t'f
70
van 3, 4 tot 12, ja, vaii een grooter aantai nevens elkauder geplaatste
bergrijen, die allen aan dezelfde zijde eene hellende
vlakte, aan de tegenover gestelde zijde een meer of min steilen
wand vormen.
Vooubeelden: a. Verscheideue deelen van Oost-Soekapoera;
ZOO is niede de sclioone kiiltiiur-vlakte van Manondjaja, Singapama,
enz., welke den voet van den viilkaan Galoenggoeng
omiingt, zuidwaarts door den breukwand van dergelijke, eenzijdig
opgelievene bergketenen begrensd. — b. De bergketenen
op Noesa kambangan. — c. Het „Tjelatjap-gebergte," tussclien
de stroomdalen der tji Tandoi en der tji Serajoe, distrikt
Dajoe laboer,Madjenang en a n d e r e n . —rf. Deelen van bet „Ziüd-
Serajoe-gebergte," tusseben de ziiidelijke vlakte van Banjoemas,
Bagelen en de kali Serajoe. —-
ACHTSTE VORM.
Deimjzevan liggingis, tengevolge vanbet verbrijzelen van het
o-ebergte en de verplaatsing der uit hun verband gerukte stiikken,
berbaaldelijk binnen eene geringe idtgestrektheid aan afwisseling
onderhevig, en de bergvorm bestaat uit eene memgte
op elkander volgende hooge.en läge ketenen, rijen, welke onder
zeer verscbillende graden van helbng naar tegenover gestelde
zijden afdalen. Deze bergvorm is slechts ontstaan ten gevolge
van eene nog grootere verplaatsing en omwerping der
stukken, welke den laatst voorafgaanden vorm van ligginguitmaken
en komt in de zoo even genoemde gebergten op enkele
plaatsen voor. Velen der enkele stukken, der scliotsen, staan
volkomen loodregt, staan op den kop.
De duidelijkste wijze, waarop men zieh een denkbeeld kan
vormen van het breken der formatie in louter enkele stukken,
van het verplaatsen, uit hun verband rukken en opheffen dezer
stukken, die op zieh zelven elk een berg-ofheirvelketen vormen,
is door middel der drie volgende Figuren. — J. III. Figuurl
stelt voor het werkelijke verticale dwarsprofiel, in de rigting
van het zuiden naar het noorden, eener oostelijke Streek van
het „Tjelatjap-gebergte," in het zuidwesten van Adjibarang
71
(residentie ßanjoemas) geteekend, gelijk de zoom der ketenen
en dalen, van ter zijde gezien, in de verlengde rigting der as zieh
aan het oog voordoet. De hoofdstrekking, waarin de talrijke
ketenen zieh verlengen, is van het westen naar het oosten, en
de daling bij de mees ten van het noorden naar het zuiden gerigt.
Figuur 9 geeft eene afbeelding der formatie alvorens dezelve
gebroken en verplaatst was uitgaande van de veronderstelling,
dat zij eene dikte heeft van 1,500 voet. Figuur 8 stelt voor de
wijze van ligging en laagsgewijze verdeeling van het geborgte
in Figuur 7 bedoeld, gelijk zulks werkelijk is waargenomen geworden;
de voorstelling is slechts in zooverre denkbeeidig, als
zij beneden het niveau des bodems is voortgezet; men wordt
hieruit gewaar, hoedanig de seherpe kanten en boeken der formatie
door wrijving en door puinhoopen, ontstaan ten gevolge
van nedergestorte oeroek's, zijn afgerond geworden, en hoedanig
de smal toeloopende bodem, tusseben twee naburige bergketenen
gelegen, door rolsteen-lagen, alluviaal massa's en ten
gevolge van andere oorzaken in een breeden, bewoonbaren dalbodem
is herschapen.
NEGENDE VORM.
De wijze van ligging is eene eenzijdige, steile opheifing, splijting
en oprijzing in hoekige toppen, ende landvorm hestaat tiit eene
aaneensehakeling van steil oprijzende, naar boven steeds smal-
1er Word ende en vervolgens eensklaps scherphoekig afgebrokene,
bijna driehoekige schotsen, tandvormige toppen, — welke
van ter zijde tegen eene bergketen geleund staan, als het wäre
op de helling liggen en in eene gelijke rigting als die, waarin
deze bergketen zieh voortzet, in eene lange rij achter elkander
staan. Zie J. III Figuur 10.
Dergelijke groote, hoekige gebergte-toppen, welke in de rigting
van het zuiden naar het noorden oprijzen, ziet men ten
zuiden van de; verbindingsketen tusseben den Slamat en den
Diéng, alwaar zij in grooten getale van het westen naar het
oosten op elkander volgen. (Regentsehap Poerbolingo van de
residentie Banjoemas.) Hierdoor komt de bergketen, name