
1 4 4
lüet op cell grooten afstand van daar, in den modder zijn be-
(lolven geworden; 3". dat de oppervlakte des lands in lateren
lijtl, nadat de moddeiiaag in zooverre was verhard geworden,
dat zij door liet zeewater niet meer kon weggespoeld worden,
andermaal daalde en wel allerminst ter diepte van 940 voet
beneden den Spiegel der zee, dat wil zeggen, ZOG diep dat alle
gezamenlijke gesteente-lagen, welke tlians vereenigd deze dikte
bereiken, namelijk, tot aan den rand van den Brengbreng, door
liet zeewater op de laag konden afgezet worden en liet steenkolenvlot
bij gevolg ter diepte van minstens 1,330 voet beneden
het niveau der zee daalde, en eindelijk: 4". dat de gansche
groep van lagen vervolgens weder 1,330 -+- ö80 voet, —
dat is tlians de hoogte van het dorp Doegoe boven liet niveau
der zee, — opwaarts werd gebeven en dat wel bij wijze van
scliotsen, sleclits aan de eene zijde der bij die gelegenheid ontstane
spieet, ten gevolge waarvan het steenkolenvlot thans
580 voet boven den Spiegel der zee gelegen en aan den voet van
den brenkwand zigtbaar geworden is, welks hoogste rand —•
de bovenste laag van den Brengbreng — nog 1,330 hooger
ligt,
Ware zulks noodig, dan zou het inij zeer gemakkelijk Valien
een aantal dergelijke voorbeelden bij te brengen. Ten einde de
vorming der talrijke steenkolenvlotten, die, bij voorbeeld, in
den goenoeng Madoer in Znid-ßantam in grooten getale boven'
elkander worden aangetroifen, en die hier door zeer dikke zandsteen,
eiders door thon-lagen van elkander geseheiden zijn, te
verklaren, is het volstrekt noodzakelijk aan tenemen: dat de
, De waargenomene barometer- en fixe en vrije thermometerstand in parijsche
lijnen en graden van Reaumur was van den 27s'en tot den SOs'en November, 1847,
aan de zuider kust van Tjidamar, te Doegoe, Tandjoeng en aan den Brengbrengrand,
ten 9|- ure als volgt: 3 3 8 , 25. 2 3 , 0. 2 2 , 8. — 3 3 1 , 10. 2 2 , 8. 2 2 , 5. —
3 2 6 , 26. 2 0 , 8. 2 1 , 2. — 315, 10. 2 0 , 7. 2 0 , 0. — Hieruit vindt men, volgens
de tables hypsometriques van j . c. HORNER, dat de hoogte van Doegoe boven het
niveau der zee bedraagt: 580, die van Tandjong: 970 en van den Brengbreng-rand;
1,910 voet. Derhalve ligt Tandjoeng 390 voet hooger dan Doegoe en de Brengbrengrand
940 voet hooger dan Tandjoeng; deze rijst derhalve ter plaatse waar het paspunt
gelegen is van den we g , welke van Tandjoeng naar Tjidamar voert, en alwaar
deze nog geenzins zijn hoogste punt bereikt, 1,330 voet hooger dan de bodem
van het dal der tji Boeni, in de nabijheid van Doegoe. Het verval des bodems van
dit dal van de Streek beneden Tandjoeng af tot aan Doegoe, welke plaats verder
benedenwaarts in het dal is gelegen, kan hoogstens 50 voet bedragen.
T 4 5
aardoppervlakte aldaar eerst langzaam, trapsgewijs en herhaaldelijk
is gedaald en dat zij later tot de hoogte, welke
zij ihans boven het niveau der zee bereikt, weder isopgedreven
geworden.
ill ii. 1
b. A l l e p l a a t s gehad hebhende o m k e e r i n g e n , welke g e p a a r d z i j n
g e g a a n met de v o r m i n g van het l a a g s g e i v i j z e g e h e r g t e , hehben
z i e h s l e e h t s over eene g e r i n g e u i t g e s t r e k t h e i d der a a r d o p -
p e r v l a k t e doen gevoelen en b i j g e v o l g a l l é é n o p d e n a a s t b i j
g e l e g e n e s t r e k e n h ä r e n i n v l o e d u i t g e o e f e n d . .
Hoe groot de omkeeringen, die op Java gedurende het
jongste tertiaire tijdperk zijn voorgevallen, ook mögen toesehijnen,
wanneer wij die op zieh zelven beschouwen: — 45
Vulkanen zijn opgerezen uit spleten, ontstaan in het tertiaire
gehergte, zij hebben zieh tot eene hoogte van 8 á 11 i-duizend
voet opgehoogd, het neptunisehe gehergte zelf is op honderden
van plaatsen tot ontzaggelijke bergketenen opgedreven,
nadat het gespleten en door ganggesteenten van verschillende
soort doorbroken was geworden, — niettegenstaande dit alles
trefFen wij vele sehelpdiersoorten, wier voorvaderen in de lagen
dier bergketenen bedolven liggen, nog heden levend aan in de
nabij gelegene zeeen. Hieruit mag met waarschijnlijkheid worden
opgemaakt, dat al de vroeger bedoelde gebeurtenissen, als:
liet ontstaan van hooge gebergten, het opwellen van gesmollene
steenmassa's, het uitstroomen van vulkanische (zure, mephitisehe)
dampen uit den sehoot des oceaans, of langzaam
hebben plaats gehad, van lieverlede, zonder gepaard te zijn
gegfan met dergelijke hevige krachts-ontwikkelingen, die gegewoonlijk
worden verondersteld onafseheidelijk daaraan verbonden
te zijn geweest, — of wel dat de verwoestende, doodende
werking op het pelagische gedierte uitgeoefend, zieh
sleehts in eene beperkte ruimte heeft doen gevoeien.
Geen enkele der vulkanische k e g e l s op Java is onder water
gevormd geworden; allen, zonder eene enkele uitzondering,
! "ebben zieh door hunne eigene producten, —welke uit de open
geblevene gedeelten van läge spleten in het tertiaire gehergte
10
i'i
. t ; .