
128
•fw
b 1
zij bevat, slechts als brokstukken met het gesteente zelf, maar
niet afzonderlijk kunnen verkregen worden. Hoe rijk dezedigte
kalksteen van Java dan ook möge zijn aan organische overblijfselen,
zoo is bet den palaeontoloog echter onmogelijk daai'uit een
rnimen voorraad te verzamelen; ja, meestal eerst nadat bet
gesteente begint te verweeren, toont betzelvé zijn rijkdom aan
koralen, wanneer, namebjk, de bardere, meer spaatbacbtige zelfstandigbeid
der voormalige polypenstokken begint tiit te steken,
— Figuren in bas-relief aan de oppervlakte der rots begint
te vonnen, uitboofde de digte kalkmassa, welke de ruimte
tmschen de koralen vervnlt, eerder dan deze laatsten aan verweering
onderbevig is en door bet regenwater wordt opgelost.
Zijn deze tnsscbenruimten tot op zekere diepte nitgebold, dan
komen de omtrekken der voormalige polypenstokken, welke
tot de meest verscbillende soorten bebooren, steeds dnidelijker
te voorscbijn; zij doen zicb alsdan aan bet oog voor, als groeiden
zij op uit de oppervlakte van de starre rots, die op nienw
van allerbande zeegedierte scbijnt te wemelen. Zij vertoonen
alsdan op bet gebergte van bet boog gelegen binnenste gedeelte
des eilands den rijkdom van dierlijte gestalten van den
verre verwijderden oceaan, bier in bet liebt der zonnestralen,
die verbündend wit door de kalkwanden worden teruggekaatst.
Zonder petrefacten is in dit gebergte geen enkel gedeelte, dat
slecbts eenige uitgestrektbeid beeft. Mögen de vroeger opgetelde
loealiteiten van A. tot Z. slecbts een gering aantal punten
van bet eiland Java uitmaken, alwaar ik petrefacten beb
gegraven en verzameld, zoo beb ik tocb op vele andere daartusscben
gelegene plaatsen, van de straat Soenda af tot in de
nabijbeid van Patjitan, gelijke of daarmede overeenkomende
fossile overblijfselen gevonden, die ik niet beb bewaard. Grooter
is bet aantal afzonderlijke lagen der formatie, waarin geene
petrefacten worden aangetroifen, dan dat der gebeele. streken,
welke dezelven missen. Tot die lagen mögen worden gerekend
de tbon- en kwartsachtige zaraisieew-lagen in de nabijbeid van
Bodjongmanik, Tjisibi, Tjimadoer: L. n«. 396, 400, 467—469,
489, 501, 508^—510, waarin de vlotten van fossile kolen L. n«.
297, 300—321, worden aangetroifen; in deze lagen wordt bijna
geen enkel dierlijk overblijfsel gevonden, terwijl vele lagen.
129
Vt»l zijn met verjäezelde boomstammen, en de kalkbanken,
welke op de steenkolen boudende zandsteenlagen rüsten,
eene menigte zeescbelpdieren en koralen bevatten. Wijders de
zuidwestelijke streken van betdistriktDjampangkoelon, welke
in den reeds vroeger vermelden Linggoeng-mimr eindigen (zie
bladz. 37 en 81) en die evenzeer, altbans voor een gedeelte, uit
kwartsacbtigen zandsteen bestaan: L. no. 635—637, 642, 644,
of uit zandsteen met brokstukken van bornblende kristallen:
L. no. 634, of uit nagelflue: L. n". 633, 648, of die gebeel en al
verbard en verkiezeld zijn: L. no.. 659—666; in deze streken
worden de fraaiste en talrijkste gangen van eruptie-gesteenten
aangetroifen, als vanaugiet-porpbier: L. n®. 638, dialag-porpliier,
L. n". 671 en anderen. — Arm aan petrefacten, zoo zij niet gebeel
en al er van ontbloot moeten bescbouwd worden, zijn
eindelijk de groene tbon- en zandsteenlagen in de oostelijke
streken van bet gebergte van Soekapoera: L. no. 1115'—1118
en in bet gebergte van Noesa kambangan: L. n". 1198, 1205,
boewel de kalkbanken, welke als dekkende lagen daarop voorkomen,
vele zeescbaaldieren en koralen bevatten, namebjk, de
ZOO zeer kenscbetsende koraal: L. P. 467 (eene Calamopora),
welke vooral te dezer plaatse wordt aangetroifen.
In verre weg bet grootste aantal streken van het gebergte,
benevens in bet meerendeel der lagen van hetzelve (in de
tbon-, mergel-, zandsteenlagen, ja, zelfs in de zeer grofkorrelige
conglomeraten, digte kalksteenbanken) wordt een grooter of
geringer aaÄtal zeeschelpen en koralen aangetroifen, die, algemeen
genomen, in rijken voorraad in de gesteente-massa verstrooid
voorkomen. In vele streken, zoo als bij K., L., 0., Z.,
wordt zulk een voorraad van fossile overblijfselen in de verscbillende
lagen aangetroifen, dat men uit een steenklomp,
ter groote van een paar kubiek voet, zonder moeite eenige dozijnen
verscbillende soorten kan uitzoeken, zoodra men het
gesteente heeft fijn gestooten, ja, vele lagen bestaan uit niets
anders dan uit zaamgebakkene schelpdieren, nu eens van eene
en dezelfde soort: 423, dan weder van verscbillende soorten:
426 en L. no. 1063, a. De zachte, kalkachtige zandsteenen echter
bevatten eene grootere hoeveelheid petrefacten dan andere gesteente
soorten, terwijl de schelpen tevens geiimnUjk het best
h
i1 f
' ,1
J