
206
C. F I J N E E N G R O V E P U I N G E S T E E N T E N VAN
V E R S C H I L L E N D E N A A R D ,
welke zieh kenmerken of door het e i g e m a r d i g e ma t e r i a a l , waaruit
z i j z i j n z ame n g e s t e l d , of doordien z i j zelden op J a v a voorkomm.
l«. De Vlatten of golfvormig heuvelaclitige streken van de
noordelijke en niiddengedeel ten der residentie Bau tarn zijn
bedekt met een krijtwitten mergel, die eene aanmerkelijke
diktelieeft en waarin vele kwartskristallen of brokstukken er
van vermengd voorkomen. Deze mergel scliijnt alliier de bovenste
laag der bijna liorizontaal liggende of althans slechts
golfvormig gebogene tertiaire formatie uit te maken; men
wordt denzelven' liet eerst gewaar in het noordelijkste, laagst
gelegene gedeelte van Bantam, vvaardoor de groote weg van
Batavia naar Serang loopt, aan de westelijke zijdedertjiKandi,
alwaar lagen en äderen van thonijzersteen: L. n«. 393, daarin
worden gevonden. Oostwaarts van dit oord, naar de zijde van
Batavia, wordt dit gesteente niet aangetroifen. Westwaarts van
die rivier laat bet zieb door vele streken van bet regentscbap
Serang, zoo mede verder zuidwaarts door bet regentscbap Lêbak
tot aan Bodjongmanik waarnemen, alwaar dit gesteente op
tallooze plaatsen is beroofd geworden van de bruinacbtig gele
of bruinacbtig grijze, kleiacbtige aarde, welke betzelve vroeger
bedekte en in de overige streken nog veelal eene dikte beeft
van 3 voet. De tji Pandan beeft bare bedding, achter het
residentsbuis in Serang, ter diepte van 50 voet door dezen mergel
uitgespoeld; de mergel-laag moet derhçilve te dier plaatse
meer dan öO voet dik zijn- Vele ontblootingen van dit gesteente
ontwaart men tusschen Serang en Waroeng goenoeng, b. v., m
de bedding der tji Bongor. Gaat men van Waroeng goenoeng
den weg op naar Lêbak, tot aan de tji Oedjoeng en van daar
verder tot aan Lêbak, dan worden tallooze plaatsen aangetroifen,
waar 'de mergel ontbloot voorkomt, namelijk, op de
vlakke scbedels der golfvormig oprijzende deelen van dit terrein,
waar tusschen de labirintisch kronkelende erosie-dalen
zieh been sbngeren, door welke, 1er diepte van 350 à 400 voet.
207
de rivieren (tji) Oedjoeng, Simoet en de daarin uitwaLerende
nevenbeken stroomen; zie: L. n". 394. Aan de noordelijke zijde
van dit gedeelte van het tji Simoet-dal, waarin Lebak ligt,
wordt de schedel des bergs in de rigting van bet zuiden allengs
smaller en gaat bij over in een bergkam, in eene bergspits,
waar längs de weg dalafwaarts voert. De bergspits of bergkam,
welke zieh ter wederzijde meer dan 100 voet diep loodregt benedenwaarts
stört, bestaat bijna gebeel en al uit den witten
mergel: L. n". 395.
Nu eens is deze steensoort, •—waaraan ik bij gebrek van eene
meer gepaste benaming, den onbepaalden naam van mergel
heb gegeven, -— zeer fijnkorrebg, week, kleur afgevend, zeer
ligt verwrijfbaar, krijtacbtig van aard, hoewel zij niet opbruist,
wanneer dezelve met zuren wordt behandeld, dan weder is zij,
bij gelijke of bijna gelijke iijnheid, vast en, hoezeer ligt van gewigt,
echter bard genoeg om in bockige stukken te breken,
wanneer men een blokmet denhamcrverbrijzelt; gewoonlijk
echter is deze steensoort week en laat zij zieh met een mes
snijden. In weinige streken is het gesteente zuiver, worden
daarin geene vreemde stcensoorten aangetroifen; gewoonlijk
bevat betzelve kleine hoekige stukjes trachiet, doleriet, zelfs
poreuze lava, doch voornamelijk puinhrokkeii en s p l i n t e r s van
kwa r t s k r i s i a l l e n , - deze komen in zulk eene menigte er in voor,
dat zij een onderscheidend karakter aan deze steensoort geven.
Zoo worden er vele gave kwartskristallen in gevonden, die
eene geringe grootte bebben en beider als water zijn; ') te regt
mag deze steenmassa derhalve tot het puingcsteente worden
gerekend. Zij is k r i j h u i t of me l k x d t , zelden is zij witachtig grijs
van kleur, laat zieh ligt in water oplossen, is even kneedbaar
als plastische thon en vormt meerendeels een onvruehtbarei)
bodem. Hoofdz;akelijk is zij zamengesteld uit t h o n a a r d e , benevens
uit kiezelaarde.
Overal waar dit gesteente wordt aangetroifen, zijn de wegen,
benevens de oevers en de beddingen der beken, zoo als, b. v.,
die der tji Oedjoeng, tusschen Waroeng goenoeng en Lebak,
bedekt met glinsterend zand; dit zand is gevormd uit de
') „Rhoraboedcr, entraiideckt zur Säule und in der Richtung der Scheitclkanteii."
14