
18
Jiivahen,nameUjk, Cardium-soorten, de spcGiesnict beslcmhaar.—
No. 202. (Kalkslecn^ bcvattende fossile koralen en sclielpeu, aikomslig
van den bei'g Scmara, aan de Zniderlaist Lij ïeres.)
VV^iltc kalkstcen met zeer nioeiji^lijk te lievkeanen organisclie
overLlijfsclen. Onhestemhaar {een Spatangus?).
In geen der andere steeneii wordt eenig spoor van organiselie
overLlij[seien aangetroiïen; zij liebben de meeste, ja.inderdaad
verrassende overeenkomst met analoge gesteenten der tertiaire
formatie op Java. Met welk regt aan deze gesteenten de benaniingen
van: „Granwaeke, Muschelkalk, Jura, Krijtformatie"
zijn toegekend, die vermeld zijn in de daarbij bebooix>nde lijst,
en tot grondslag dienen van bet gevoelen van den Heer S. Müller,
ontwikkeld in de Verliandel. der Nat. Commissie, L e. zal ik
door eenige voorbeelden nader aantoonen. —^ N». 196. (Krijt,
rolsteenen.) N". 207. (Krijt. Een stuk, afkomstig uit eene beek.)
Noch in het eenc, nocJi in het andere dezer beide stukken wordt
eenig spoor van koolzure kalk (krijt) aangetroffen; beide zijn
witte, kleur afgevende iAo?i-aarde, waarui t zulk een groot aantal
tertiaire lagen op Java bestaat. Men vergelijke b. v. L. 394,
755, 767, 1249. — N». 218. (Tiionschiefer met kwartsgangen.
Groote schiefer-ibrmatie in de omstreken van den berg Mioemaffoe,
vvaarschijnlijk het moedergesteente van het goud, hetvs^
elk in de rivier wordt gevonden. Alle beken, welke deze schiefer
formatie doorstroomen, bevatten goud.) N". 110. (Gewone
k warts me t ij zer thon en ij zerglimmer.) Beide n umme r s 218 en 110
zijn eene en dezelfde steensoort, volkomen gelijkend op den ierliairen
thon op Java : L. n". 1295 tot 1500, welke, ten gevo]ge van
een doorgebroken ganggesteente verhard, in eene talkachtige
rotssoortovergegaanisenwaardoorkwartsadei^enheenloopen..—
N". 219. (Talkachtige schiefer, doortrokken met kwarts, behoorende
tot de schiefer-formatie n«. 218.) Is hetgroene, talkachtige,
gabbroachtige gesteen te van Java: L. no. 1289, namelijk, veranderde
tertiaire thon evenals de volgende nununers. — N". 72.
(Talkscliiefer.) Is de metamorphische talk-schiefer L. n°. 1290,
1291 van Java—N". 76. (Tiionschiefer.) Isde gewone grijskleurige
tertiaire thon, welke veelal in rhombische stukken breekt. —
No. 95. (Grauwacke.) Zandachtige kalksteen, welke op Java menigvuld
ig voor kom t. — N". 104. (Ovei-gangska Ik.) Deze steensoort
19
bevat geene petrefacten. — N«. 109. (Overgangskalk.) Eene
kalkbrekzie waarin geene peti'efacten voorkomen. — No. 121.
(Thonschiefer.) Een groeuacJvtig grijze, tlionaclitige mergel,
welke de treifondste ovei^eenkomst heeft met de tertiairelagen,
voorkomende in lietdistrikt Kawasen, afdeeling Soekapoera
in de Preanger-Regentschappen: L. no. 1115 en 1116. — Even
ZOO zijn no. 142. (Grijskleurig „Todtliegendes") eene vulkanische
gloedbrekzie; —n". 148. (Kiezelscbiefer) een veranderde,
met kwartsaderen doortrokken tlion; •— ]io. 156, 157, 158
(Overgangs kalk) gelijkvormige digte kalksteen, waarin geen
spoor van fossile ovci'blijfselen wordt aangetroffen en welke
zoodanig met vele ter tiaire kalksteensoorten van Java overeenkomen,
dat zij naauwelijks van elkander kunnen onderscheiden
worden ; — n«. 185. (Schieferthon) komt geheel overeen met vele
verharde,zwarte thonlagen op Java; — no. 212 (Grijs„Todtliegendes")
cene brekzie-soort, welke op Java menigvuldig wordt
gevonden en no. 214. (Hornblende schiefer) eenverharde, gevulkaniseerde
zandsteen.
Wanneer wij de vroeger vermelde bestemmingen van fossile
overblijfseien, welke in een paar stukken kalksteen, van Timor
afkomstig, voorkomen, gaaf aannemen, dan zou zulks ten bewijze
strekken, dat de hierna genoemde formatien, op Timor
werkelijk worden aangetroffen. Het aanwezen aldaar van de
/iira-vorming zou worden bewezen: door bet voorkomen van
Apioerinites rosaceus Schloth., elongatus Miller en rotundus
Miller (synoniem met A. Parkinsonii Bronn), welke laatstebuitendien
nog wordt aangetroffen in de /crij'i-formatie; de Muschel-
/¿«//¿-vorming door Encrinites liliiformis Lam. (synoniem met
E. moniliformis Miller); de Grawwac/cc-formatie doorCyathoci'inites
pinnatus Gold. De andere overblijfselen kunnen tot verschillende
vormingen behooren, en zijn niet met zekerheid te
bestemmen.
Zonder iets te willen te kort doen aan de talenten van den
ijverigen conehylioloog, die getracht heeft deze overblijfselen tc
bestemmen, zoo benik er verre af eene beslissende waarde aan
de gedane bestemmingen te hechten en wel op grond hiervan :
1°. dewijl dezelven op niets anders steunen dan op het voorkomen
van Crinoiden-sielen ; uithoofde T'deze stelen slechts in
il