
mä ifti
liunnen verzamelen. Het water in de Kawah-Domas des G.-Tang-
Icoeban praoe is later cloor den heer MAIER geanalyseerd geworden
hei lioodfbestanddeel er van bleek zwavelziire klei le zijn. Eindelljk
leerde ik nog het raeer des G.-Idjen, benevens de daaruit
voorlslroomende beek kennen, waarvan het waler zeer scherp
en wrang van smaak is. üit de naauwkeurige, hoewel slechts
qualitative analyse, door A. WAITZ geniaakt, volgt, dal het bestanddeel,
helwelk verre de overhand heeft in het water dezer
beek, uit zwavelzure aluinaarde bestaat. — Indien bij de vorming
van zwavelzuiirgas, volgens BISCHOF (Lehrbuch der ehem.
und phys. Geol. 1. 649 en a. p.), steeds moet worden aangeiiomen
, dat er dampkringslucht aanwezig is en de plaats, waar
het zijn oorsprong heeft, uit dien hoofde niet verondersteld kan
worden zeer diep beneden de oppervlakte der aardkorst te zijn
gelegen , zoo is het aan de andere zijde niettemin ontwijfelbaar
zeker, dat, uit verre de raeeste fumarolen, in bijna alle kraters
op het eiland Java, eene gassoort opsUjgt, die, ier plaatse waar
zij uit de gaten le voorschijn komt, vooral uit deziilken, waar
zij inel geweld uilslijgt, zieh doet kennen als zwavelig zuur;
het verweerde gesteente rondom deze gaten of openingen is bedekt
met korsten , kristallen of bloenien van zwavel, — geringer
is het aantal fumarolen, waaruit zieh zivavelwaterstofgas ontwikkelt;
dit stijgt nirainer met zoo groole hevigheid op, gelijk het
geval is met zwaveligzuurgas en mag eerder dan de vroeger genoemde
zwaveligznre darapen als een karaklerisliek leeken worden
heschoiiwd van kraters, die den oogenblik nabij zijn, dal zij tijdelLjk
uitgebluscht geraken. Wijders is het eene bekende zaak,
dat daar, waar uildarapingen van zwaveligzuur worden opgeslorpt
door water, helwelk bloolgesteld is aan den invloed der dampkringslucht,
dit zuur langzaraerhand overgaat in zwavelzuur. —
In de solfalara's van den Piek van Teneriffe gaat de trachiet, door
de werking van zwaveligzure dampen, in witte klei over •— zie
LEOPOLD VON BÜCH, Kanar. Inseln, bladzijde 2 3 2 —waarschijnlijk
gaat bij insgelijks ovei- in aluinsleen en de zwavel zel zieh af in
fraaije krislallen onder de wceke , losgeraakte schellen. Dergelijke
verschijnselen, het overgaan van trachiet in klei, onlwaart nien
4715
in alle Javasche kralers, gelijk mede aau den oever der TSlaga-
Bodas. (Zie lager.)
Op deze feiten steunde de vroeger door mlj gemaakte gevolg-
Irekking, dat het beslanddeel, helwelk de overhand. heeft in de
Javasche kraternieren en zure beken, zwavelzure aluin- (of klei-)
aarde is en dal het witte nederplofsel, helwelk aangetroCfen wordt
op den hodem van vele dezer meren, hoofdzakelijk bestaat uit
kleiaarde of kieselzure kleiaarde.
Uit het onderzoek , helwelk korlelings door den heer P. J. MAIER
in het werk is gesleld (zie Naluurk. Tijdschrift, Batavia, 1855),
Llijkt, dal niet slechts de meren der verschillende kraters, zoowel
ten opzigle van hunne hoedanigheid en beslanddeelen, als nietbetrekking
tot het bezinksel, helwelk uit hun waler wordt afgezel,
zeer van elkander verschillen, maar dal daarenboven in een en
helzelfde meer, in de verschillende perioden van werkzaamheid
des kraters, welks hodem zij bedekken, zeer aanmerkelijke veranderingen
plaats grijpen.
Het waler van het meer (Telaga-) Bodas, helwelk de heer
MAIEE in 1851 analyseerde, is niet le vergelijken met het waler
der Kawah-Wajang en der Kawah-Idjèn en is zoowel ten opzigle
van zijne chemische als physische eigenschappen niet meer helzelfde
waler, dal ik in 1857 proefde en onderzocht en nog veel
minder dalgene, helwelk REINWARDT in 1819 in dilzelfde raeer
verzamelde en ter onderzoeking mede naar Europa voerde. De
krater van de Telaga-Bodas schijnt sederi 1819 in werkzaamheid
le hebben afgenomen, welligt naderl hij bel tijdslip , waarop hij
uitgebluscht geraakt. — Uithoofde het onderwerp zoo gewigtig
i s , laat ik hier een uillrelisel volgen uit de beschrijving, welke de
heer MAIER, deze even naauwgezelle als bekwame scheikundige,
in 1851 van de Telaga-Bodas heeft ontworpen.
Het waler had (in 1851) een reuk en smaak naar zwavelwalerslofgas
en zijn Spiegel was hier en daar met drijvende
zivavelmelk bedekt. De hoeveelheid waler, welke beslemd was
om scheikundig onlleed te worden, werd genomen op de piek,
waar de slerkste gasontwikkeling (van zwavelwalerslofgas en
koolzuur) plaats had; bij eene lemperaluur van 26,3° C. had het