
Il i
I i
i ! '
:
keil naam in viji' trappen benedenwaarts, welke, lusschen de
ineer of'inin breede voorsprongen, eene boogte van 20 aSOvoet
bereikeu. Als men van het zoo even genoemde dorp, betzij längs
den oever, of over de bedding der beek zelve, d. i. o ver de oppervlakte
der zandsteenlagen, welke aldaar sleebts trappen vormen
ter boogte van i a 1 voet, benedenwaarts gaat, dan ziet men zieh
in deze overigene zoo eentoonige, vlakke, dorre Streek, eensklaps
verplaatst aan een rand, waar de bedding plotseling wordt afgebroken,
die zieh eerst op eene loodregte diepte van 235 voet
fceraecüew den rand weder voortzet. Zöö diep is de kloof, waarin de
vroeger vlakke bedding, nu tusselien steile wanden besloten,
eensklaps is berseliapen geworden. Van den rand van dezen
„tjoeroek tji Gangsa" ontwaart men eenen scboonen en grootseben
vlotten-bouw, welke een des te dieperen indruk op den
bescbouwer maakt, naar gelang de vorm der trappen, die hier
als een kolossaal muurwerk afdalen, regthoekiger is. — Zie
J. III. Figuur S. De eerste trap daalt van 1 tot 2: twintig(en van
1 tot 3: zeventig) voet diep, — de tweede daalt van 2 tot 5: vijftig
(en van 2 tot 4: negentig,) — de derde daalt van 3 tot 4: veertig
(en van 3 tot S: negentig,) — de vierde daalt van 4 tot 5: vijftig,
— de vijfde daalt van 5 tot 6: vijf en twintig (en van S tot
7: vijf en zeventig) en de zesde daalt van 6 tot 7: vijftig voet diep
benedenwaarts. De mimten tusselien de wanden, welke hier
tot de zoo even vermelde boogte oprijzen, vormen vooruitspringende
terrassen, zandsteenplatten, die ongelijk van breedte,
doch ZOO eiFen zijn als eene tafeL Het cijfer 7duidtdenlaagsten
bodem aan, welke 235' diep,beneden den i'and 1 gelegen is.
Tot op het vijfde plat loopen de trappen dwars ten opzigte der
beekbedding; maar van den voet van den vijfden trap af loopt,
in eene gelijke rigting als de geheele dalkloof, eene smallegeul,
welke tusschen de ter wederzijde gelegene zandsteenplatten
n°. 6, vijftig voet diep is. ßesloeg de beek, terwijl haar water over
het plat n". 1 stroomde, nog de gansehe breedte van haar bed,
hetwelk geheel en al vlakwas,of althans sleebts eene diepte
van eenige weinige voeten had, thans daarentegen vloeit zij
door de enge geul n". 7, over een bed, dat, uithoofde de zandsteenlagen
eensklaps afgebroken zijn, in eene dalkloof ter diepte
van 235 voet herscliapen is. iNaar mij door de Javanen verzekerd
werd, breugt bei water, vooral in den regenLijd, groote
omkeetingen te weeg. Jaar uit jaar in störten gedeelten van de
zandsteenplatten neder, de gedaante der wanden en der terrassen
verändert en de waterval treedt, ten gevolge vanzijnerugwaartsehe
beweging, het dorp Gangsa steeds nader.
DERDE VORM.
in andere streken daarentegen, alwaar de lagen insgelijks
onder een geringen hoek dalen, heeft de oppervlakte niet de gedaante
van terrassen, maar i'ijst en daalt zij, bij wijze van golven,
met zachte glooijing en vormt dezelve op die wijze tallooze vlakbolronde
heuvelen en heuvelrijen; de laagsgewijze structuur vertoont
eene gelijke, zachte afwisseling, de gesteente-banken liggen
horizontaal in het midden tusschen de heuvelen of op den
viakken sehedel der heuvelen, doch hebben aan bare hellingen
eene zachte glooijing. Ten einde dit verschijnsel te verklaren,
moet men aannemen: dat de formatie door eene beneden dezelve
aanwezige oorzaak, welke bare werking op vele plaatsen
uitoefende, door opheffing de gedaante heeft verkregen van
heuvelen en wrongen, zonder daarbij te zijn gebersten; ofwel:
dat zij te eeniger. tijd, tijdens zij nog niet geheel en al verhard
was, door eene zij waar tsche drukking is in één gedrongen en
genoodzaakt geworden, plooijen aan te nemen, d. i. eene golfachtige
gedaante te verkrijgen.
V o o R B E E L D E N . Die strcken van Djampang koelon, welke westwaarts,
doch in de onmiddellijke nabijheid van het straks
genoemde landschap gelegen zijn, waardoor sleebts kleine
beekdalen zieh heensHngeren, die zacht glooijende hellingen
hebben.
De ligging der gesteente-banken in Gentraal-Bantarn is, algemeen
genomen, vlak, doch niet voortdurend zoodanig;
zekere bepaalde grenzen wordt herhaaldelijk afwisseling ivaargenornen,
ten gevolge waarvan alle regelmaat in het landschap
wordt gemist en hetzelve in allerlei rigtingen oprijst in duizendvondige
heuvelen, wier schedels meest allen vlak zijn. Merkwaardige
dalen, welke zieh in de zonderlingste rigtingen
ki'onkelen, in sorninige gedeellen zeer breed zijn en wier