
Jl • • I II
h i p
I 1 • ' "
III'
ol'dubbele opliciliageii (splijüngsdalcib) der acpliiiiische gcbergteii.
Door dergelijke oplieilingcii van laagsgcwijs geboiiwdc
gebergU'ii, wellvc aaii tle eene zijde allciigs oprijzea ea vcrvolgens
eeiisklaps afbrelien, worden steile wanden gevonrid, die
aieerendeels 100 a 500 voet Iioog zijn, ja, waaronder velen
worden aangetroffen ter hoogte van 1,000 ä 1,500 voet. Zij zijn
gewoonlijk sleclits ten deele kaal; nienigwerf zijn zij, niettegenstaande
liunne aannierkelijke steilte, met planteivlooi bedekt.
^—S t e i l e miiren aan de znidkixst. In vele streken houd t
liet land eensklaps op en vorml liet loodregte wanden, wier
voet liier door de golven wordt bespoeld, eiders door eeji sinal
Strand is omzoomd. Dergelijke knstwanden rijzen gewoonlijk
100 ä SOO, in enkelc gedeelten zelfs 1,000 voet en liooger boven
den Spiegel der zee. —3". Kalksteenbanken , welke holen oniskiiten
en nienig wer t'ook aan luinne zijden naakte, steile wanden
vormen.-—4''.Bergstortingen,—^aardverzakkingen (oeroek),
vvaardoor steile rotsliellingexi worden ontdaan van de aardlagen
en de daarop groeijende planten. — S". Rivier- en beekkloven,
welke deels splijtings-, deels ei'osiedalen zijn, en de elFene
of zaeht glooijende oppervlakte van liet neptunisclie gebergte ,
Icr diepte van 100 a 1,000 voet, liebben doorgroefd. Op vele
plaa tsen daalt de bedding dezer beekkloven plotseling 100 a 700
V oet, en vormt dezelve enkele o( wel vei'sclieidene terrassen,trappen,
längs wier wanden de beek als waterval (tji-oerock, zaaiiigelrokken
tjoeroek) naar beneden stört. Uitlioofde deze wanden
aieerendeels kaal zijn, door het water ai'gesebnnrd, aan linnnen
voet in bekkens en overweltde bogten iiitgebold zijn gewortlea,
ZOO mögen zij voor den natunronderzoeker op Java als
vaa bet boogste gewigt worden beselionwd.
ßelialve bij deze liier opgenoemde plaatselijke terreia \ onaen,
worden op Java niets anders dan aardlagen waargenouien,
welke niet sleclits de oppervlakte des lantls en de kminder
bergen, niaar zelfs alle belbiigen bedekkeji, die niet loodregt
oprijzen, en uitlioofde van bet gelijkmatige bekleedsel, dat
bierfloor ontstaat, de waarneniing van den inwendigen rotsboiiw
oniaogelijk inaken. De aardlagen zijn gevoraul iiit verweerde
rotssoorlcn, welke in kleiaarde ea leeni zija overgegaan,
uf nit vulkanische ascb, die door de kraters uilgeJiraakl en (>[)
de oppervlakte des bodeais is neergevallea, gedureade de tientailcn
van eeuwen, welke ongetwijfeld zijn voorbij gegaan,
sedert de opheffing van iiet gebergte. De dikte der laag bedraagt
mi eens sleclits 2 voet, eiders neemt zij toe tot 25 a 30
voet en is, naar gelang men liare oppervlakte nadert, iiieer en
meer verniengd met vermolmde plaataardige zelfstandigbeden
en overgegaan in eene donkerbruine teelaarde. Eon welig, digt
zaämgegroeid plantaardig bekleedsel bedekt deze aardlaag;
bier bestaat lietzelve ui t grassoor ten (Alang en Glagali), welke
eene lioogte van 5 a 10 voet bereiken, eiders uit strniken oC
booggroeijend woudgeboomte, welke elk onderzoek bemoeijelijken,
en eene wildernis vormen, waardoor liet liakmes sleclits
een päd kan bauen en waar zelfs aan bet opdelven en doorgraven
van den grond , door bet vleclitwerk van clooreen gewarde
wortelen, een onoverkoinelijke binderpaal wordt gesteld.
Uit dien boofde zijn de beekkloven in de meeste gevallen liet
eenige liulpmiddel, dat den natnuronderzoeker overblijft, alwaar
bij, lietzijaan de wanden of, wanncer ook deze met aarde
bedekt en met wonden overscliaduwd zijn, in derzelver beddingen,
met grond kan liopen de gcwenschte oplielderingen
omtrent den geologisclien bouw des lands te verkrijgen. Dal
gedeelte van de oppervlakte des bodems, lietwelk voor bebonwing
vatbaav of werkclijk bebouwd is, ligt gewoonlijk 100 ä
500 voet hooger dan bet bed dezer kloven; en liet is ovev den
smallen bodeni der kloven, dat de reiziger, die daarbij n u door
het water wadcn, dan weder van den eenen blok op een ander
aioct springen, docli steeds druipnat, zijn togt vervolgt, terwijl
ter wederzijde de steile wanden, gevovmd door de koppen
der afgebrokene lagen, verre boven beni oprijzen. Want sleclits
weinige kloven worden door de Inländers bezoclit ofbieden,
beneden op den bodem, eene voldoende ruimte aan, ten einde
tussclien liet water en de steile wanden een voetpad te kunnen
aanleggen. In den regentijd , voornamelijk gcdnrendc de maanden
Deeember, Jannarij en Februarij is liij daarcnbovcn nog
blootgesteld aan bet gevaar oiii door een plotseling bevgafwaarl s
snellendenbanjer overvallea en medegesleept te worden, waan(>
er, namelijk, de wanden testtnl zijn omterzi jde teontvliedea,
ol' geene boomen geA onden worden, waar bij in klanlerea kau.