
•'1
\
í J
• • í' '
ver noordwaai'ls op het plateau tot aan de T.-Tarocni, ja, verhefl
zieh nog ten noorden der genoemde rivier in cnkele, meer afzonderlijke
toppen. Al de toppen van dit gebergle bestaan voor
het grootste gedeelte uit porpliier. die hier raeer tracliiet-, eiders
meer syenietachtig is, in welks helderkleurig, bruin- of blaauwachtig
grijs, zelfs witachtig, ja, melkwit felsiet-deeg glazige veldspaath
kristallen, benevens lange, deels talel-, deels naaldvormige,
glimmend zwarte hornblende-kristallen in allerlei rigtingen verstrooid
voorkomen; L. n». 805, 804, 808—813; daar tusschen treft raen
hier en daar meer eigenlijk gezegde trachietachlige rotssoorten en
vulkanische gloedbrekzien aan: L. n». 802, 80ä—807. Het zuidelijke
gedeelte van dit gebergte grenst aan het binnenste Tji-
AVidai-dal (distrikt Tjisoendari), dat gevuld is met de lava-puinslroomen
des G.-Patoea. — Ter plaatse waar de hoofdstroom van
het plateau, de Tji-Taroem, in zijn westelijken loop de Streek
heeft bereikt alwaar de noordelijkst gelegene toppen van het
ver voorwaarts geschovene porphier-gebergte oprijzen, aldaar
houdt hij op een zacht vlietende plateaustroom te zijn, welke
eene vlakke bedding heeft; hij stört als eerste waterval, Tjoeroek
Djompong, in eene kloof, welke van dit puní de westeUjke
helft van het plateau steeds dieper doorsnijdt. De porphier
vormt te dezer plaatse een rotsdam van zeer hard gesteente, (1)
dat zieh op eene geringe diepte beneden de oppervlakte des bodems
van het plateau naar het noorden uitstrekt en op deze wijze
längs onderaardschen weg twee porphier-toppen verbindt, die,
door eene vlakke lusschenruimte van elkander gescheiden, zieh
geheel geisoleerd boven het plateau verheffen. Deze barde rotsdam
is door de werking van het afstroomende water tot heden slechts
ter diepte van eenige voeten ingesneden, waardoor het tevens
onmogelijk werd gemaakt, dat die streken van het plateau, welke
hooger opwaarts, dat is, ten oosten van den rotsdam zijn gelegen,
door het water worden uitgespoeld. Aan de westeUjke zijde van
(1) De steensoort orasluit te dezer plaatse bijna geene vreemde ligchamen en bestaat
bijna uitsluitend uit een bleek , blaauvvachtig grijs felsiet-deeg, dat op de breukvlakken
fijn biaderig of schubbig splinterig is en, bij toenemende verweering, eerst eene roodachtig
grijze, vervolgens eene helder roodaohtige kleur verkrijgt en eindolijk porphierachtig,
licht en donker gevlekt wordt: L. n". 808—812.
'Frmmm
383
den dam daarentegen ondervond de werking van het waler in
den vorderen loop des strooms niet dergelijke beletselen; hier werd
eene kloof gevormd, waarin de Tji-Taroem zieh over den porphierdam
als waterval naar beneden stört. Het uitspoelen dezer kloof
raoest, te rekenen van dezen dam, des te gemakkelijker plaats
grijpen, de maatstaf, waarop zij werd gevormd, raoest des te kolossaler
worden, hoe losser, zachter de lagen zijn, welke de groote
rivier — een der hoofdstroomen van Java — alhier tot bedding
strekken. Het zijn zoetwatervormingen, lagen, welke het bekken
vullen van een voormalig meer en deels op den porphier, voor
het grootste gedeelte echter, naraelijk, over de gansche uitgestrekt
van den vorderen, westelijken loop der Tji-Taroem, op
steil hellende en veelal veranderde lagen der tertiaire formatie zijn
afgezet geworden. (Zie lager.)
Dit porphier-gebergte, dat de tertiaire formatie heeft doorbroken,
verheft zieh in talrijke toppen, die deels kegelvormig, voor
het grootste gedeelte echter halfkogelvormig zijn —G.-Karang,
Singa, Boeloet, Pamidanga n , Awoe, Awar, Djompong, enz. ;deze
toppen zijn door zadels, die eene geringere hoogte bereiken, verbonden
en hebben een zeer opwerkenswaardigen vorm, want aan eem'^e
zijden of althans aan eenen kant dalen zij steeds met een loodregten
rotswand afwaarts. Deze wanden zijn afgezonderd in kolossale,
Vierkante, met dwars afgedeelde geledingen voorziene zuilen,—
welke bijna torenhoog zijn, — vele dezer zuilen, of torenvormige
rotstukken springen meer ofmin buitenwaarts, ja, staan
gedeeltelijk, vooral aan hunne bovenste helft, geheel en al vrij,
zijn van den wand gescheiden en doen zieh aan het oog voor als
rotsgevaarten, torens, gelijk wij er een — den Batoe-Soesoen—
hebben afgebeeld in J. HL Figuur IS en 16. Enkele malen ontwaart
men eene tafel- of bankvormige afzondering. — Lagen de
toppen van dit gebergte nader bij den G.-Patoea dan werkelijk het
geval is, dan zouden zij hier een pyrolithisch voorgebergte des
vulkaans vormen, gelijk zieh verheft aan den noordelijken voet
van den naburigen, iets verder oostwaarts gelegenen vulkaan G.-
Malawar, dat zeer veel overeenkomst heeft met het G.-Pamidangan-,
Singa- en Djompong-gebergtc.