
1 ider
kloof, dat ten gevolge vaii het wegspoelen van het benedengedeelte,
hei hoogere gedeelte der zijwanden instort en als
puin door den woedenden stroom wordt medegevoerd. — Eene
andere oorzaak van het ontstaan van Oeroek's is het doorweeken
van uitgestrekte deelen van bergen door regenwater, ten gevolge
v/aarvan die massa's hunnen zamenhang verliezen en in die streken,
waar zij een steilen wand vormen, zakken en naar beneden
störten, — eene dergelijke bergstorting hebben wij vroeger beschreven
op bladzijde ö6 en 597; — of het regenwater baant
zieh een weg door kloven, reten, lusschen de dekkende laag en
eene waterdigte, liggende kleilaag, zoodat de zamenhang der beide
lagen verbroken wordt; heeft nu de kleilaag eene meer of minder
steile helling, dan gUjdt de gansche daarop rüstende gesteentemassa
door bare zwaarte naar beneden, waardoor de nader bij den dalbodera
gelegene deelen van het gebergte verbrijzeld en gansche
bergen van puin worden gevormd, waartegen het achteraankomende
waler wordt opgestuwd om zieh laier mel geweldeenweg
te banen door den dam, die hei tegenhield.
o". Resul taten te weeg gebragt door de we rking der
b o v e n v e r m e l d e verschijn seien; verbrijzelde deelen des
l a n d s , gevormde uitspoelingsdalen. Waarschijnlijk valt in
geen land ter wereld zoo veel regen als op Java; in verband
daarmede staan de verbazend groote uitspoelingsdalen, welke
op dit eiland worden gevonden en waarvan reeds eenigen op
bladzijde 28 zijn opgeleld. Het afstroomende water oefenl zijne
uilspoelende werking hoofdzakelijk uil in het neptunische gebergte
in slreken, welke, bij eene aanmerkelijke hoogte en steile helling,
voornamelijk beslaan uit weeke, losse zandsteen- en mergellagen;
in dergelijke slreken als de Djampang-distriklen, Tjidamar,
Soekapoera, worden derhalve de groolste uitspoelingsdalen
gevonden, die niet op geUjken maalstaf worden aangetrolTen in
de vulkanische gebergten, welke niet zoo ligl verbrijzeld kunnen
worden. Oorspronkelyke spUjlingsdalen worden door uitspoeling
vergroot.
4®. Het verbrijzelen van' gebergten door watcrvallen
( T J o e r o e k ' s ) . — ßijna ontelbaar zijn de watervallen, die op Java
4i5'
worden gevonden; zlj vormen overal gleuven in hei gebergte, die steeds
verderstroomopwaarts worden verplaatst, — of kloven in deplateaux,
over wier rand zij zieh naar beneden störten en waarin zij zieh
gedurig verder van de kust verwijderen, in de rigting van de bronnen
der rivier. Eenige voorbeelden van dien aard hebben wij reeds
vroeger op bladzijde 57 en 82, zoo mede op bladzijde 81 beschreven.
Geheel plaatselijke uilspoelingen, zoogenaamde heksenketels,
behooren mede hiertoe; dergelijke kelel-, somtijds kruikvormige
gaten, welke 5 á 0 voet diep en wyd zijn, vindt raen in den bodem
van zeer vele beekdalen, niel slechts in den weeken mergel, maar
insgelijks in zeer barden zandsteen, zoo als, bij voorbeeld, het
geval is in den bodera der Tji-Karang, boven de monding der
Tji-Gangsa. (Djampang koelon.) ~ Veranderingen van rotsen door
verweering worden voornamelijk waargenomen bLj vulkanische
sleensoorten, waarvan het hoofdbeslanddeel felsiet is; zij ontslaan
hoofdzakelijk ten gevolge van het uitloogen der kali uit den veldspaalh.
Reeds vroeger hebben wij vele voorbeelden bij gebragt van
rotsen, waarvan de uilwendige vorm en de oorspronkelijke kristallinische
strucluur nog duidelijk kunnen waargenomen worden,
of waarin nog onverweerde bornblende-kristallen liggen, die echter
zoo week zijn geworden, dat men ze met de spadekan doorsteken;
de lezer vergelijke bladzijde 555 van het X"" hoofdstuk bij den
porphier van Pesawahan, en dien van Tjimas, bladzijde 562; bij
Batoe-Toempéng, bladzijde 407; wijders in de IF« afdeeling van
dit werk bladzijde SS en andere plaatsen. De buitengewone
vruchtbaarheid van Java heefl baren oorsprong in het gemakkelijk
verweeren dezer felsiet-gesteenten (trachiet-, lava-soorten en losse
uitwerpselen van dergelijken aard^ die in zandige klei (leem)
overgaan.
3 0
¡í (
m