
puiubrokken vau kwarLskrislallcn, welke in diL gesLeeiiLe
aanwezig waren e.i op de oppewlakle zijn Llijven liggen,
uadat de inergclinassa's door de werking ^an het water zijii
weoo-cspoeld geworden. Dagreizen ver is deze stecnsoort verspreid
Over de oppevvlakle van liet land, dat zieh uitstrekt
van den alkiviaalbodem aan de noorder kust tot aan Bodjong
manik in het midden van Iiet eiland; op liet liooger rijzende
gebergte, dat zieli zuidwaarts van laatstgenoemde plaats verlieft,
wordt dezelve niet gevonden; westwaarts van daar, m
eene Streek, welke veel lager ligt dan de zoo even gemelde,
vindt men dezelve tot ongeveer lialfweg tussehen liet dorp
Goenoeng kantjana en Tjiiangkalian aan de zuider kiist Dit
aesteent^ is een zeer eigenaardig en kenmerkend bestanddeel
van het centrale gedeelte der residentie Bantam, dat ten oosten
en ten zuidoosten van den vulkaanKarang ligt; nergens eiders
wordt betzelve op Java gevonden. Uithoofde deze steensoort
door de werking van liet water zoo ligtelijk wordt opgelost en
weggevoerd, lieeft de oppervlakte van dit gedeelte van Java
eene eigenaardige gedaante verkregen; de ruimten, namelijk,
tusscben de beuvelen of landwrongen, welke laatstgeiioeniden
gemiddeld 500 voet boven de oppervlakte der zee liggen,
zijn erosie-dalen, die grootendeels sleelits den witten mergel
doorsnijden. De vlakke bedding dezer dalen, welke in de centrale
gedeelten van Bantam worden aangetroffen, ligt gemiddeld
ter boogte van 100 a 150 voet. De mergelbank scliijnt te
dier plaatse bij gevolg ten iiiinste eene dikte te bebben van 350
a 400 voet, en'geene laagsgewijze verdeeling te bezitten. Neroens
beb ik eene insnijding kunnen aantreflen, welke diep genoeg
was om bet liggende Voor liet oog te ontblooten; zonder
in ¡taat te zijn liiervoor bewijzen bij te brengen, vermoed ik
echter, dat wij hier een der jongste leden van de tertiairc formatie
voor on^ bebben, hetwelk misscliien is afgezet op de gebrokene
koppen van andere lagen, welke reeds waren opgeheven
en die ook werkelijk in de verder zuidwaarts liggende
bergstreken, b. v., ten zuiden van Bodjongmanik, onder verschillende
graden van helling, somtijds geheel uit hun verband
gerukt, worden aangetrolFen. Zou het misscliien niet een
vnlkaniseli, tiifachlig prodiicl zijn? Zou bei ontstaan zijn ten
gevolge van vroeger plaats gebad hebbende uitbai\stiugcii
van den goenoeng Karang, en uit de hiebt zijn nedergevailen
als ascli, welke door regen en opgestuwd beekwater in modder
werd herschapen en bijeen gespoeld?
Geheel v^itte mergel wordt, behalve te dezcr plaatse, slechts
ni het geborgte ten noorden van Keboemen aangetrolFen: L.
n». 1249; aldaar echter is het gesteente in lagen verdeeld,
welke afwisselend niet anderen voorkomen en de zoo keniiierkende
eigenschap der vroeger gemeiden, namelijk, de kwartskristallen
niet bezitten.
2». In de nabijheid der monding van de kleine tji Sedekang,
tussehen Tjiiangkalian en Tjihara, aan de zuider kust van
Bantam, distrikt Tjilangkahan, w^ordt een kwartsachlige
zandsteen gevonden, welke hier en daar grof, conglomeraatachtig
wordt. Ter regterzijde van de monding, waar bij in de gedaante
van klippen verre in zee reikt, is dezelve tanielijk fijnkorrelig:
L. n". 588, maar bevat aldaar vele 1 a 2 voet groote, rondachtige
nesten of knollen van half-opaal: L. n®. 390; bovendien
is deze zandsteensoort doortrokken niet 2 ä 6 duim dikke adei'en
— gangen — van een roodbruinen, zeer vele ijzerdeelen bevattenden
zandsteen of, juister gezegd, zandigen thonijzersteen:
L. n". 389, welke zeer hard is, en, met den hamer geslagen wordende,
een metaalklank van zieh geeft. Deze gangen komen aan
de oppervlakte in de gedaante van lijsten te voorschijn. Naar
het toeschijnt, liggen de zandsteenlagen in eene horizontale rigting,
of hellen zij onder een hoek van zeer weinige graden naar
bet zuiden; de werking der baren heeft deze lagen in langwerpig
Vierkante rotsgroepen verdeeld, die in scherpe toppen oprijzen
en hier en daar met uitgeknaagde kalksteenmassa's —
overblijfselen van verbrijzelde banken, — bedekt zijn.
3". In het tji Marindjoeng-dal, namelijk, in dat gedeelte van
iiet hoogland van Djampang koeloen, hetwelk verder zuidwaarts
in den Linggoeng-muur eindigt, worden zeer fraaije
ontblootingen aangetroffen van een geelachtig briiinen, harden
zandsteen, welke hgt van gewigt en fijnkorrelig is, en waarin
vele brokstukken van hornblendekristallen, ja, zelfs gave kristallen
worden aangetroffen: L. n". 634; zij worden gevonden aan
den linkeroever, zuidwaarts van en beneden bet doi-p Baloe
•4
I
f